Doorbetaling PGB bij verblijf buitenland. Toegestaan in de Wmo?

Deze blogpost is deel 1 van 7 in de serie Persoonsgebonden budget

VerdiepingDe Wmo 2015 bepaalt dat een ingezetene van Nederland – overeenkomstig de bepalingen van de wet – in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning (art. 1.2.1 Wmo 2015). De wetgever heeft verder bedoeld dat ingezetenen zich voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang bij een gemeente naar keuze kunnen melden (art. 1.2.1 onder b en c Wmo 2015). Aangenomen kan worden dat voor de overige maatschappelijke ondersteuning de gemeente waar de client zijn woonplaats heeft verantwoordelijk is. Gemeenten doen er in het algemeen wel verstandig aan om het woonplaatsvereiste neer te leggen in de verordening.

Redactie 18 juni 2018. De geïnteresseerden lezer wijs ik de blog update over de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daarin oordeelt de rechtbank dat de eigen leefomgeving zich ook tijdelijk kan uitstrekken tot het buitenland.

Prestatie te leveren in Nederland?
In tegenstelling tot de WWB1 kent de Wmo 2015 geen bepalingen dat de prestatie in Nederland moet worden geleverd. De vraag is dan ook of de cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend dat budget mag besteden in het buitenland? En zo ja, of het college dat bedrag naar beneden kan bijstellen vanwege een andere levensstandaard. Een andere vraag is of de gemeenteraad in de verordening regels mag stellen over de duur van het verblijf in het buitenland.

Verblijf buitenland: tijdelijk of feitelijk wonen
Hoewel de Wmo 2015 – in tegenstelling tot de AWBZ – geen verzekering is met een wettelijk geregelde ‘buitenlanddekking’ moet worden aangenomen dat de cliënt die permanent in het buitenland woont en op grond daarvan geen ingezetene is, geen maatwerkvoorziening (al dan niet) in de vorm van een persoonsgebonden budget toegewezen kan krijgen (vergelijk CRVB:2012:BW3331-AWBZ). In voornoemde zaak was belanghebbende niet verzekerd op grond van de AWBZ omdat zij in Zwitserland woont. Dit vergt aldus de Raad een beoordeling naar nationaal recht. Zij kan met toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 in verbinding met artikel 8, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondstaat over het vrij verkeer van personen en bijlage II, artikel 1, eerste lid, van deze overeenkomst geen aanspraak maken op prestaties ingevolge de Nederlandse wetgeving.

Criterium ingezetene
Art 1.2.1 lid 1 Wmo 2015 bepaalt, zoals gezegd, dat je ingezetene van Nederland moet zijn om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen (dus ook voor een PGB). De vraag is wanneer iemand ingezetene is (of blijft) bij verblijf in het buitenland. De Hoge Raad overweegt dat deze vraag moet worden beantwoord naar alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Daarbij komt het er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland (zie HR:2011:BP1466-AKW en HR:2011:BP6285-AKW).

Toetsing begrip ingezetene
Uit CRVB:2014:40-AOW blijkt hoe het begrip ingezetene moet worden getoetst (zie ook CRVB:2014:293-ANW en CRVB:2014:940-AOW). De Raad oordeelt onder verwijzing naar de genoemde arresten van de Hoge Raad dat:

“om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.”

In een aantal uitspraken oordeelt de Raad dat het de exclusieve taak van de rechter is om in procedures het wettelijk begrip ingezetene uit te leggen (zie onder meer CRVB:2012:BW5323 en CRVB:2012:BX4884). Daarmee is niet gezegd dat de Svb (lees ook het college) geen wetsinterpreterende beleidsregels mag hanteren, maar deze regels kunnen de rechter niet binden.

Beleidsregel SB1027 (SVB)
Daarin wordt de situatie genoemd waarin de betrokkene voor langer dan een jaar uit Nederland vertrekt en het onduidelijk is of het verblijf in het buitenland een tijdelijk of definitief karakter heeft. In deze situatie geldt volgens de SVB als uitgangspunt dat naarmate betrokkene langer buiten Nederland verblijft, waarschijnlijk is dat de band met Nederland minder sterk wordt. In gevallen waarin het onderzoek naar de feitelijke omstandigheden niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een definitief dan wel tijdelijk verblijf in het buitenland wordt betrokkene het eerste jaar na het feitelijke vertrek uit Nederland (nog) als ingezetene beschouwd. Na dat jaar wordt het ingezetenschap als geëindigd beschouwd, tenzij betrokkene zelf aantoont dat de feitelijke omstandigheden het (voorlopig) handhaven van het ingezetenschap rechtvaardigen. Als drie jaar zijn verlopen na de datum van vertrek uit Nederland, wordt het ingezetenschap zonder meer als geëindigd beschouwd. De periode van verblijf buiten Nederland heeft dan zo lang geduurd, dat het middelpunt van het maatschappelijk leven van betrokkene niet langer in Nederland aanwezig kan worden geacht. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan op deze regel een uitzondering worden gemaakt. De SVB heeft in het onderhavige geval deze drie jaar-regel toegepast.

Wel ingezetene en verblijf in het buitenland
Aangenomen zou kunnen worden dat de client aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend, dat budget in principe ook in het buitenland mag besteden, mits wordt voldaan aan de voorwaarden. De belangrijkste voorwaarden zijn neergelegd in artikel 2.3.6 lid 1 onder a en c Wmo 2015 (in staat tot besteden en kwaliteit). Dit zou dus kunnen betekenen dat de client kan overwinteren in een warm land. In artikel 20 lid 2 onder a Besluit zorgaanspraken (Bza) is bepaald dat de AWBZ-aanspraak in ieder geval dertien weken kan doorlopen bij verblijf in het buitenland. Bij de keuze van die termijn is door de regering destijds aangesloten bij de wetgeving betreffende uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid (dertien weken). Uit het concept Besluit langdurige zorg blijkt dat aan deze termijn wordt vastgehouden.

Hoogte PGB
Mag het college regels stellen aan de hoogte van het PGB? Aangenomen wordt dat dit mag omdat dit thans ook is toegestaan onder de AWBZ. Niet valt in te zien waarom de hoogte van het PGB dat in het buitenland wordt besteed niet kan worden afgestemd op de  aanvaardigheidspercentages zoals de AWBZ die thans hanteert. Artikel 2.6.9a lid 3 onder E RSA (thans) bepaalt dat de hoogte van het PGB te besteden in het desbetreffende land afhankelijk is van het door het Zorginstituut vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage. Strikt genomen moeten daar onder de Wmo 2015 regels voor worden opgesteld of tenminste worden voorgeschreven. De gemeenteraad zou dat in de verordening kunnen doen (art. 2.1.3 lid 2 onder b Wmo 2015).

Regels in beleid
Tot slot de vraag of het gemeentebestuur nadere regels mag stellen aan de duur van het verblijf in het buitenland zonder dat dit consequenties heeft voor de aanspraak op ondersteuning met een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB. Ik zou met enige terughoudendheid willen concluderen dat dit beperkt toegestaan zou kunnen zijn. In de parlementaire behandeling is dit onderwerp echter niet expliciet aan de orde geweest. Verstandig is om vooralsnog aan te sluiten bij de eerder genoemde termijn van dertien weken. Het begrip ingezetene kan mijn inziens niet worden ingeperkt met een ingekaderd vereiste van feitelijk verblijf in de gemeente. Het stopzetten van de aanspraak op het moment van verblijf in het buitenland houdt eveneens in dat een cliënt, die afhankelijk is van een maatwerkvoorziening, nooit op vakantie zou kunnen gaan. Voor een dergelijk uitgangspunt zijn geen aanknopingspunten te vinden in de parlementaire behandeling.

Inlichtingenplicht
De plicht van de cliënt om het college te melden dat hij een bepaalde periode in het buitenland verblijven vloeit voort uit de wet (art. 2.3.8 Wmo 2015) Verder zal de SVB het persoonsgebonden budget niet uitbetalen als dat afwijkt van de persoon met wie de cliënt een door het college goedgekeurde overeenkomst heeft gesloten. Ik ben overtuigd dat gemeenten in de Wmo 2015 te maken gaan krijgen met verzoeken om het PGB in het buitenland te mogen besteden.

Scholing
Dit onderwerp wordt uitgebreid besproken tijdens de Bijeenkomst Analyse Wmo op 23 oktober (Utrecht) en de Studiedag maatwerkvoorziening met juridische en menselijke maat op 17 november (Eindhoven).

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. art. 11 WWB 

3 Replies to “Doorbetaling PGB bij verblijf buitenland. Toegestaan in de Wmo?”

  1. Pingback: Best gelezen en series – Uitvoering Wmo 2015

  2. Pingback: Rechtbank Zeeland West-Brabant: strekt leefomgeving zich ook uit tot het buitenland? – Uitvoering Wmo 2015

  3. Pingback: Rechtbank Zeeland West-Brabant: strekt eigen leefomgeving zich ook uit tot het buitenland? – Uitvoering Wmo 2015

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*