Tweede Kamer stemt in met wetsvoorstel Wmo 2015; aangenomen amendementen en moties

Deze blogpost is deel 23 van 34 in de serie Wetsvoorstellen

logo-tweede-kamer_tcm181-235653De Tweede Kamer heeft op 24 april ingestemd met het wetsvoorstel Wmo 2015. Hieronder staat een overzicht van de aangenomen amendementen en moties. De leden Keijzer (CDA) en Voortman (Groen Links) hebben een stemverklaring afgelegd.

Aangenomen amendementen in volgorde van stemming

33 841 nr. 87 – Gewijzigd amendement van der Staaij/Otwin van Dijk 33841 nr. 87 tvv die gedrukt onder de nrs. 26 en 36 over het verbeteren van de positie van mantelzorgers en vrijwilligers.

Toelichting
Als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg zal er naar verwachting een groter beroep worden gedaan op mantelzorgers. Om mantelzorgers in staat te stellen de hulp aan een hulpbehoevende persoon langer vol te houden, wordt met dit amendement uitvoering gegeven aan motie-Van der Staaij, Van ’t Wout, Otwin van Dijk, Bergkamp en Dik-Faber (33 750 XVI, nr. 44) om niet alleen maatwerk te bieden aan de cliënt, maar ook aan diens mantelzorgers. Hiermee kan de vraag naar professionele vormen van zorg en ondersteuning afnemen of worden uitgesteld. Dit amendement verbetert in de eerste plaats de definitie van mantelzorg. Met de voorgestelde toevoeging dat het ook gaat om hulp ten behoeve van jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, wordt verhelderd dat de gemeente ook een taak heeft om deze mantelzorgers te ondersteunen. Dat kan door het treffen van algemene maatregelen en voorzieningen, maar eventueel kan dit (zoals de regering aangeeft in de nota naar aanleiding van het nader verslag, p. 89 en 90) ook leiden tot een aanvraag van een mantelzorger voor zijn eigen maatschappelijke ondersteuning (d.w.z. ondersteuning van zijn zelfredzaamheid of participatie), waar hij al dan niet in verband met het verlenen van mantelzorg aan een ander, behoefte aan heeft. Hij is dan ook zelf cliënt. Als hij zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning meldt bij het college, komt de procedure op gang om daarin te voorzien en heeft hij op gelijke voet met alle andere ingezetenen recht op een maatwerkvoorziening, voor zover zijn problematiek onvoldoende is op te lossen door gebruik te maken van hulp van anderen, algemene maatregelen of algemene voorzieningen. Als de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning afhankelijk is van het geven van de mantelzorg, kan de toekenning van de maatwerkvoorziening in de tijd afhankelijk worden gesteld van de combinatie met het verlenen van mantelzorg. In de tweede plaats regelt dit amendement dat het college niet alleen algemene maatregelen moet treffen ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers, maar ook algemene voorzieningen moet bevorderen en treffen die ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, noodzakelijk zijn om de onderscheiden categorieën van mantelzorgers en vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger en vrijwilliger uit te voeren. Mogelijke voorbeelden van algemene voorzieningen zijn het wegnemen van belemmeringen door het organiseren van scholing van mantelzorgers en vrijwilligers, het bieden van advies en informatie of lotgenotencontact, het inrichten van een mantelzorgsteunpunt, het beschikbaar stellen van een “mantelzorgmakelaar” of een digitaal matchingsysteem voor vraag en aanbod van vrijwilligers. Aangezien de definitie van “algemene voorziening” geen rekening houdt met mantelzorg en vrijwilligerswerk, wordt deze definitie in overeenstemming gebracht met de memorie van toelichting. Tegelijkertijd wordt met de keuze voor de definitie “maatschappelijke ondersteuning” duidelijk dat de algemene voorzieningen voor cliënten gericht blijven op het bevorderen van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang.

33 841 nr. 88 – Amendement Dik-Faber C.S. 33841 nr. 88 over het toevoegen van het begrip begeleiding aan de begripsbepalingen als belangrijk instrument om de zelfredzaamheid en participatie van cliënten te bevorderen.

Toelichting
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 geeft gemeenten de verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten krijgen beleidsvrijheid bij de keuze van de in te zetten instrumenten. Er is daarom bij het opstellen van het wetsvoorstel niet voor gekozen om alle denkbare activiteiten en vormen waarmee de zelfredzaamheid en participatie van mensen kunnen worden bevorderd, expliciet te noemen. De indieners beogen duidelijk te maken dat begeleiding een belangrijk instrument kan zijn om de zelfredzaamheid en participatie van cliënten te bevorderen. Daarom wordt begeleiding toegevoegd aan de begripsbepalingen. Het bieden van dagbesteding kan een vorm zijn van begeleiding, die bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat deze langer in de eigen leefomgeving kan blijven. Dagbesteding omvat structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij een persoon actief wordt betrokken (en die hem zingeving verleent). Tevens wordt geregeld dat de gemeenteraad bij het opstellen van het plan ingevolge artikel 2.1.2, ingaat op het te voeren beleid met betrekking tot de begeleiding van personen. De indieners merken op dat dit amendement er niet voor zorgt dat er een recht op deze concrete vorm van zorg is geregeld. Wel is geregeld dat begeleiding een belangrijk instrument kan zijn om personen met een beperking of met een chronische psychische of psychosociale problemen te ondersteunen bij hun zelfredzaamheid en participatie in hun eigen leefomgeving. De gemeenteraad dient hierdoor begeleiding in het beleidsplan te betrekken.

33 841 nr. 68 – Amendement Otwin van Dijk c.s. 33841 nr. 68 tvv nr. 40 over het waarborgen van onafhankelijke clientondersteuning.

Toelichting
Dit amendement beoogt onafhankelijke cliëntondersteuning te borgen. De cliënt moet erop kunnen vertrouwen dat de ondersteuning die door of vanwege het college geboden wordt om een cliënt bij te staan tijdens de besluitvorming over de toekenning van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget volledig onafhankelijk is van het besluit dat de gemeente uiteindelijk neemt om een cliënt wel of niet een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget toe te kennen. Er zorg voor dragen dat het belang van betrokkene uitgangspunt is, is volgens de indiener van dit amendement niet voldoende. Het belang van de cliënt moet het enige belang zijn dat meetelt voor de cliëntondersteuner. Iedere vorm van belangenverstrengeling wordt op deze wijze voorkomen.

33 841 nr. 151 – Amendement-Voortman/Dik-Faber 33841 nr. 151 t.v.v. nr. 120, waarmee onder meer wettelijk geregeld wordt wie een cliënt kan vertegenwoordigen die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

Toelichting
In de wet wordt niet geregeld wie een cliënt kan vertegenwoordigen. Dat kan voor zowel de betrokken cliënt, zijn vertegenwoordiger als de gemeente onduidelijkheid en daarmee een gebrek aan rechtszekerheid opleveren.
Met dit amendement beogen de indieners te bewerkstelligen dat de wet regelt wie vertegenwoordiger kan zijn. Daartoe wordt aangesloten bij artikel 465 lid 3 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (titel 7, afdeling 5, inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst), alwaar de vertegenwoordiging is vastgelegd van een meerderjarige patiënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
De vertegenwoordiger wordt met dit amendement ook expliciet betrokken bij het onderzoek dat wordt uitgevoerd indien sprake is van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.
Ten slotte regelt dit amendement dat gemeenten in hun beleidsplan opnemen op welke wijze ingezetenen worden geïnformeerd over de personen en rechtspersonen die kunnen optreden als vertegenwoordiger van een cliënt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

33 841 nr. 84 – GEW-AMT-Dik-Faber/Bergkamp, 33841, nr. 84, t.v.v. 56 én 27, waarin wordt verhelderd dat er een onderscheid bestaat tussen mantelzorgers en vrijwilligers.

Toelichting
Dit amendement beoogt enerzijds in het wetsvoorstel het onderscheid tussen mantelzorgers en vrijwilligers beter te verduidelijken en anderzijds aan te sluiten bij het grote verschil in ondersteuningsbehoeften bij mantelzorgers, zodat het college daarmee rekening houdt. Door het wijzigen van artikel 2.1.2 worden gemeenten verplicht om bij het plan nadrukkelijk te bezien wat zij gaan doen om ver verschillende soorten mantelzorgers en vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen om hun werk te doen. Hieronder vallen ook mantelzorgers die mantelzorg verlenen aan mensen die zorg ontvangen in het kader van de Zorgverzekeringwet of de Jeugdwet. Met dit amendement wordt tevens artikel 2.2.2 aangepast, waar wordt gesproken over “mantelzorgers en andere vrijwilligers”, wordt nu gesproken over “mantelzorgers en vrijwilligers”.
De indieners menen dat door de gekozen formulering de suggestie wordt gewekt dat mantelzorgers hun taken ‘vrijwillig’ verrichten. Niet alle mantelzorgers kiezen ervoor om zorg te verlenen, zij kunnen hiertoe door omstandigheden zijn gedwongen. Door de formulering te wijzigen wordt beter recht gedaan aan de praktijk.
De indieners brengen met dit amendement tot uitdrukking dat er een grote diversiteit aan ondersteuningsbehoeften bij mantelzorgers en vrijwilligers kan bestaan en dat het wenselijk is dat het college daar bij het nemen van besluiten of het verrichten van handelingen rekening mee houdt.

33 841 nr. 149 – Amendement Bergkamp/Dik-Faber 33841 nr. 149 tvv nr. 105 dat regelt dat gemeenten in het op te stellen beleidsplan ook bijzondere aandacht besteden aan preventie

Toelichting
Gemeenten hebben op grond van de Wet publieke gezondheid een formele taak ten aanzien van preventie. De indieners van dit amendement achten het van belang dat gemeenten in het op te stellen beleidsplan ook bijzondere aandacht besteden aan preventie. Met onderhavig amendement wordt dat geregeld.

33 841 nr. 37 – Amendement van de leden Dik-Faber en Van der Staaij dat regelt dat het college bij het opstellen van het plan bijzondere aandacht geeft aan de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en/of culturele achtergrond van de client.

Toelichting
De indieners hechten aan de keuzevrijheid en eigen regie van mensen om te kiezen voor zorg en ondersteuning die aansluit bij hun zorginhoudelijke wensen, maar ook bij hun godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en/of culturele achtergrond. De kans dat ondersteuning succesvol is, wordt namelijk aanzienlijk groter als de ondersteuning aansluit bij de zorginhoudelijke wensen en de belevingswereld van de cliënt en diens sociale netwerk. Met dit amendement wordt daarom geregeld dat het college hieraan in het beleidsplan bijzondere aandacht moet geven.

33 841 nr. 82 – Gewijzigd amendement-Bergkamp 33841 nr. 82 t.v.v. nr. 50, dat regelt dat gemeenten in hun beleidsplan aandacht besteden aan de wijze waarop zij zullen zorgdragen voor de continuïteit van zorg voor jongeren die op grond van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar (of, in bepaalde gevallen, 23 jaar) niet langer in aanmerking komen voor zorg op basis van de Jeugdwet, maar dat wel nodig hebben

Toelichting
Met dit amendement beoogt de indiener te bewerkstelligen dat gemeenten in hun beleidsplan aandacht besteden aan de wijze waarop zij zullen zorgdragen voor de continuïteit van zorg voor jongeren die op grond van het bereiken van de leeftijd van 18 jaar (of, in bepaalde gevallen, 23 jaar) niet langer in aanmerking komen voor zorg op basis van de Jeugdwet, maar dat wel nodig hebben.

33 841 nr. 61 – Amendement Otwin van Dijk/ van ’t Wout 33841 nr. … t.v.v. nr. 28 over een meet- en weetplicht voor gemeenten.

Toelichting
Dit amendement regelt een meet-en weetplicht voor gemeenten. Met dit amendement wordt beoogd om in het op te stellen beleidsplan te borgen dat wordt vastgesteld welke resultaten er gewenst worden te halen, hoe resultaten gemeten worden en welke outcomecriteria gehanteerd zullen worden ten aanzien van aanbieders. Met de term outcomecriteria wordt hierbij gedoeld op een systematische wijze van gebruik van gegevens om de resultaten van een activiteit of instelling in termen van doelrealisatie inzichtelijk te maken. De aanbieders moeten verantwoorde hulp verlenen, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. Om deze verantwoorde hulp te kunnen verlenen, is het van belang dat gemeenten met aanbieders van maatschappelijke ondersteuning afspraken maken over het hanteren van outcomecriteria. Op deze manier wordt er gestuurd op effectiviteit en kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning naast prijs. Ook wordt geborgd dat het college, naast de publicatie van cliëntervaringen op grond van artikel 2.5.1, rapporteert aan de gemeenteraad over de mate waarin vooraf gewenste resultaten daadwerkelijk behaald zijn.

33 841 nr. 93 – Gewijzigd amendement Bergkamp c.s. 33841 nr. tvv nr. 25 over de toereikende hoogte van het persoonsgebonden budget om de door de cliënt gewenste zorg en ondersteuning in te kopen.

Toelichting
In artikel 2.1.3, tweede lid wordt geregeld dat gemeenten in de verordening zullen moeten bepalen op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. Het wetsvoorstel geeft gemeenten de mogelijkheid om ten aanzien van verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners te differentiëren in de hoogte van het pgb. Met dit amendement beogen de indieners te regelen dat de hoogte van het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn om de door de cliënt gewenste zorg en ondersteuning in te kopen.

33 841 nr. 83 – Amendement van ’t Wout c.s. 33841 nr. 83 over het schrappen van de bepaling rondom bestuursstructuur en bedrijfsvoering alsmede over het toedelen van de verantwoordelijkheid voor klachtenregelingen aan aanbieders.

Toelichting
De indieners vinden het ongewenst dat iedere gemeenteraad verplicht wordt om bij verordening eisen te stellen met betrekking tot de afhandeling van klachten en de medezeggenschap. Dit zou voor gemeentebesturen en zorgaanbieders veel administratieve lasten met zich meebrengen. Bovendien zou er een ongelijk speelveld kunnen ontstaan voor aanbieders als gemeenten onderling verschillende of tegenstrijdige eisen stellen. Ook de bepaling dat gemeenten in de verordening in ieder geval bepalen welke eisen aan de bestuursstructuur en bedrijfsvoering van aanbieders worden gesteld zien de indieners als ongewenst. Hiermee worden doel en middel met elkaar verward. De indieners vinden dat gemeenten bij hun inkoop moeten letten op goede kwaliteit van zorg voor een goede prijs. Dat is het doel. Hoe aanbieders tot deze uitkomst komen, zoals keuzes op het gebied van bedrijfsvoering of bestuursstructuur, is het middel en is aan de zorgaanbieder. Aparte eisen stellen aan de interne keuzes die zorgaanbieders maken, heeft geen toegevoegde waarde. Bovendien herbergt deze bepaling het risico dat aanbieders die in verschillende gemeenten werkzaam zijn, te maken krijgen met verschillende eisen aan hun bestuursstructuur en bedrijfsvoering. Dat kan tot onwerkbare situaties leiden voor zorgaanbieders. Met dit amendement wordt de bepaling rondom bestuursstructuur en bedrijfsvoering geschrapt. Daarnaast regelt dit amendement dat gemeenten in de verordening kunnen bepalen ten aanzien van welke voorzieningen zij een klachtregeling of een regeling voor medezeggenschap vereist vinden. Vervolgens worden aanbieders die dergelijke voorzieningen leveren direct verantwoordelijk gemaakt voor het inrichten van deze regelingen voor hun cliënten. De regering krijgt de bevoegdheid om, indien het niveau van een vorm van maatschappelijke ondersteuning dit vereist, nadere eisen te stellen aan de regelingen.

33 841 nr. 99 – AMT-Bergkamp/Otwin van Dijk, 33841, nr. 99, t.v.v. nr. 72 over het betrekken van cliënten of hun vertegenwoordigers bij de uitvoering van de wet.

Toelichting
In artikel 2.1.3, derde lid wordt geregeld dat de gemeente in een verordening moet vast leggen hoe ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet. De indieners achten van belang in de wet expliciet vast te leggen dat in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers dienen te worden betrokken. Dit sluit ook aan bij het VN-verdrag in zake de rechten van personen met een handicap, waar in de verplichting is opgenomen om met mensen met een handicap nauw te overleggen bij besluitvormingsprocessen die hen aangaan.

33 841 nr. 41 – Amendement van het lid Van der Staaij c.s. dat beoogt gemeenten een stimulans te geven om actief met partijen in de samenleving in gesprek te gaan over de manier waarop zij kunnen bijdragen aan de zorg voor elkaar.

Toelichting
Dit amendement maakt duidelijk dat niet alleen de gemeente hoeft te zorgen voor algemene maatregelen en algemene voorzieningen, maar ook anderen daarin een taak kunnen hebben. Hiermee wordt recht gedaan aan de talrijke private initiatieven die er nu al zijn van bijvoorbeeld vrijwilligers, kerken, bedrijven, maatschappelijke organisaties, woningcorporaties, welzijnsstichtingen en belangenorganisaties. Gemeenten krijgen met dit amendement een stimulans om actief met partijen in de samenleving in gesprek te gaan over de manier waarop zij kunnen bijdragen aan de zorg voor elkaar. Met de term «bevorderen» wordt duidelijk dat gemeenten initiatieven ook een steun in de rug kunnen geven, bijvoorbeeld door middel van cofinanciering.

33 841 nr. 60 – Amendement Otwin van Dijk C.S. nr. 60 t.v.v. nr. 29 over betrekken van de mantelzorger bij het ondersteuningsplan.

Toelichting
Dit amendement beoogt de mantelzorger te betrekken bij het opstellen van het ondersteuningsplan. Gemeenten gaan via onder andere keukentafelgesprekken bekijken wat er aan zorg en ondersteuning nodig is nadat bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. De mantelzorger moet hierbij worden betrokken zodat er ook aandacht kan worden besteed aan de mate waarin de mantelzorger inzetbaar is. Door vanaf het begin nadrukkelijk mee te nemen wat de mantelzorger wel en niet aan ondersteuning kan bieden, wordt overbelasting van de mantelzorger voorkomen.

33 841 nr. 70 – Gewijzigd amendement Otwin van Dijk/Bergkamp 33841 nr. 70 tvv nr. 38 dat beoogt dat de client zelf in staat wordt gesteld op een voor hem of haar passaende wijze een persoonlijk plan op te stellen.

Toelichting
Dit amendement beoogt dat de cliënt zelf in staat wordt gesteld op een voor hem of haar passende wijze een persoonlijk plan op te stellen. In het plan kan de cliënt – al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk – de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, onderdelen a tot en met e, en de maatschappelijke ondersteuning die door hem wordt gewenst, beschrijven. De omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, onderdelen a tot en met e, worden ingevolge het wetsvoorstel onderzocht door het college. Doordat de cliënt hieromtrent voorafgaand aan het onderzoek door het college een persoonlijk plan kan overleggen, is het college direct bekend met de wijze waarop de cliënt zelf vorm wil geven aan zijn persoonlijk arrangement dat nodig is om zelfredzaam te kunnen zijn en te participeren. Hiermee komt de regie bij de burger te liggen. Gebleken is dat de eigenaar van het probleem vaak, samen met mensen uit zijn omgeving, de sleutel voor de oplossing in handen heeft. Door de cliënt een persoonlijk plan te laten opstellen, wordt de eigen regie en de betrokkenheid van het sociale netwerk van cliënten in de WMO versterkt. Tevens draagt dit volgens de indieners bij aan de tevredenheid van cliënten over de zorg en ondersteuning die geboden wordt door de gemeente. Dit vereist wel transparantie van gemeenten over de wijze waarop het resultaat van het onderzoek wordt opgesteld. Cliënten zijn zelf regievoerder en eigenaar van hun persoonlijk plan. Er is een breed scala aan zelfregie instrumenten beschikbaar. Om uitvoering te geven aan dit amendement kan worden aangesloten bij de bestaande praktijk van persoonlijke plannen. Burgers hebben zelf de keuze op welke wijze en met welk(e) instrument(en) of methodiek(en) zij hun persoonlijke plan willen vormgeven.

33 841 nr. 100 – Amendement Bergkamp/Voortman 33841 nr. 100 t.v.v. nr. 81 dat regelt dat het college de cliënt voorafgaand aan het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, wijst op het feit dat voor iedere cliënt cliëntenondersteuning beschikbaar is.

Toelichting
De indieners beogen met dit amendement te regelen dat het college de cliënt voorafgaand aan het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, wijst op het feit dat voor iedere cliënt cliëntenondersteuning beschikbaar is.

33 841 nr. 146 – Amendement-Baay-Timmerman en Bergkamp 33841 146 tvv dat gedrukt onder nr. 78, dat regelt dat er altijd een schriftelijk verslag van het onderzoek wordt opgesteld.

Toelichting
Met dit amendement wordt bewerkstelligd dat er altijd een schriftelijk verslag van het onderzoek wordt opgesteld. Verwijderd is de bepaling dat de cliënt kan aangeven hier geen prijs op te stellen. Indiener acht het van groot belang dat ten allen tijde een schriftelijke weergave van het onderzoek wordt opgesteld. Zo zijn voor beide partijen de gemaakte afspraken aantoonbaar.

33 841 nr. 154 – GEW-AMT-Keijzer, 33841, nr. 154 t.v.v. nr. 110, over het beperken van het doen van het onderzoek naar de eigen bijdrage tot het geen bepaald wordt in artikel 2.1.4.

Toelichting
De regering is van mening dat het inkomen of vermogen van mensen geen rol mag spelen bij de afweging of iemand Wmo-ondersteuning krijgt. Desalniettemin is het wetsvoorstel daar niet glashelder over. Met dit amendement beoogt de indiener te bewerkstelligen dat in het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 niet verder gegaan wordt dan te bezien wat de eigen bijdrage is die cliënten dienen te bepalen ingevolge artikel 2.1.4.

33 841 nr. 89 – Amendement Otwin van Dijk/van ‘t Wout 33841 nr. 89 over het vastleggen dat de verplichting voor het college tot het onder omstandigheden verstrekken van een maatwerkvoorziening qua zekerheid voor de cliënt niet verschilt van de bedoeling van de compensatieplicht in de ‘oude’ Wmo.

Toelichting
De voorgestelde wijziging van artikel 2.3.5 legt in aansluiting bij hetgeen in de nota naar aanleiding van het van verslag is opgemerkt, in de tekst van het wetsvoorstel vast dat de verplichting voor het college tot het onder omstandigheden verstrekken van een maatwerkvoorziening qua zekerheid voor de cliënt niet verschilt van de bedoeling van de compensatieplicht in de ‘oude’ Wmo. Uit de tekst blijkt dat de nadruk niet ligt op het compenseren van een gebrek, maar op het versterken van zelfredzaamheid en participatie. Het spreekt voor zich dat de door het college genomen beslissing zal moeten berusten op een zorgvuldige motivering die inzicht biedt in de keuzes die zijn gemaakt. Met een voor de cliënt kenbare en begrijpelijke motivering krijgt deze inzicht in die keuzes. De cliënt die het daar niet mee is, kan die ook bij het college ter discussie te stellen door het indienen van een bezwaarschrift.

33 841 nr. 24 – Amendement van de leden Van der Staaij en Dik-Faber over de keuzevrijheid en eigen regie van mensen om te kiezen voor zorg en ondersteuning die aansluit bij hun godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond.

Toelichting
De indieners hechten aan de keuzevrijheid en eigen regie van mensen om te kiezen voor zorg en ondersteuning die aansluit bij hun godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en/of culturele achtergrond. De kans dat ondersteuning succesvol is, wordt namelijk aanzienlijk groter als de ondersteuning aansluit bij de belevingswereld van de inwoner. Met dit amendement wordt daarom geregeld dat de maatwerkvoorziening daar zoveel mogelijk op afgestemd wordt. Een vergelijkbare bepaling is in de Jeugdwet opgenomen.

33 841 nr. 73 – AMT-Bergkamp, 33841, nr. 73, over het scheppen van duidelijkheid over het recht op een pgb.

Toelichting
In de formulering van artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef lijkt het woord “slechts” een onnodige en overbodige inperking van het recht een op persoonsgebonden budget te suggereren. De indiener stelt daarom voor het woord in de aanhef te schrappen. Het artikel wordt daarmee ook in lijn gebracht met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

33 841 nr. 104 – Amt. Bergkamp/Van ’t Wout 33841 nr. 104 over het nader expliciteren van goede kwaliteit als bedoeld artikel 3.1, tweede lid.

Toelichting
Artikel 3.1 bepaalt dat de aanbieder van een voorziening er zorg voor draagt dat de voorziening van goede kwaliteit is. Een aanbieder is een natuurlijke of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren. De persoon die met een pgb door de cliënt wordt betaald, heeft jegens deze een verplichting en niet jegens het college. Het wetsvoorstel bepaalt dat het college bij het toekennen van een pgb moet toetsen of de in te kopen ondersteuning van goede kwaliteit is. De indieners van dit amendement vinden het evenwel van belang dat nadrukkelijker tot uiting komt hoever deze toets gaat. Daarom wordt ervoor gekozen de invulling van wat wordt verstaan onder goede kwaliteit, als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.1, te expliciteren. Het college moet derhalve, bij het verzoek van de cliënt om hem een pgb te verstrekken, beoordelen of de derde die de ondersteuning zal bieden, dat veilig, doeltreffend en cliëntgericht doet.

33 841 nr. 103 – Amendement Voortman c.s. 33841 nr. 103 t.v.v. nr. 102 over gelijktrekking van de formulering omtrent toegang tot het pgb.

Toelichting
Wie zorg nodig heeft, hoort zoveel mogelijk ruimte te krijgen om die zorg naar eigen wens in te vullen. Om die keuzevrijheid te borgen is een gelijkwaardige toegang tot het persoonsgebonden budget en zorg in natura belangrijk. Door artikel 2.3.6, tweede lid, onderdeel b, te wijzigen, worden het persoonsgebonden budget en de maatwerkvoorziening gelijkwaardige alternatieven, meer dan in het huidige wetsvoorstel. Door met dit amendement wel een motivatie-eis te behouden, wordt ook geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een persoonsgebonden budget aan te vragen. De formulering van dit amendement spreekt meer dan de oorspronkelijke bepaling uit dat het de aanvrager is die bepaalt dat hij gebruik wil maken van een persoonsgebonden budget. Daarnaast zijn de indieners van mening dat de toegang tot het persoonsgebonden budget en de randvoorwaarden die daarvoor gelden, zoveel mogelijk gelijk moeten zijn in de verschillende wetten waarin de zorg is ondergebracht. Daarom kiezen indieners ervoor met voorliggend amendement, net als in het wetsvoorstel Wet langdurige zorg, een motivatie-eis op te nemen, zij het positiever geformuleerd dan in het huidige voorstel voor de tekst van de Wet langdurige zorg.

33 841 nr. 113 – Amendement Voortman 33841 nr. 113 dat regelt dat kwaliteitseisen die aan zorg in natura worden gesteld niet één-op-één ook bij het persoonsgebonden budget opgelegd kunnen worden.

Toelichting
In de nota naar aanleiding van het nader verslag schrijft de staatssecretaris dat gewerkt wordt aan een handreiking over het persoonsgebonden budget, die helderheid zal bieden over de eisen die aan maatwerkvoorzieningen gesteld worden en de mate waarin deze toepasbaar zijn op het persoonsgebonden budget. Dat met de in het wetsvoorstel voorgestelde bepalingen niet wordt beoogd dat de eisen die aan maatwerkvoorzieningen in natura gesteld worden onverkort van toepassing verklaard worden op het persoonsgebonden budget, is dit wat de indiener betreft onvoldoende duidelijk. Daarom wordt met de bepaling in voorliggend amendement stelliger uitgesproken dat kwaliteitseisen die aan zorg in natura worden gesteld niet één-op-één ook bij het persoonsgebonden budget opgelegd kunnen worden.

33 841 nr. 109 – AMT-Keijzer, 33841, nr. 109, over het scheppen van duidelijkheid over de voorwaarden t.a.v. het pgb.

Toelichting
In de memorie van toelichting is te lezen dat de voorwaarden die bij verordening bepaald gaan worden gaan over het tarief dat gaat gelden voor het persoonsgebonden budget. Door dit op te nemen in de wet is de wetstekst duidelijker.

33 841 nr. 23 – Amendement van de leden Van der Staaij en Voortman over de mogelijkheid tot het gedeeltelijk weigeren van het persoonsgebonden budget.

Toelichting
Dit amendement brengt de wettekst op dit punt in overeenstemming met de Jeugdwet, zoals die luidt na het aangenomen amendement Bisschop/Voortman (Kamerstukken II 2013–2014, 33 684, nr. 55). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college mag volgens de indieners niet bij voorbaat betekenen dat het college de verstrekking van een persoonsgebonden budget om die reden geheel kan weigeren. Dit amendement zorgt er daarom voor dat cliënten zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hem gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het persoonsgebonden budget slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

33 841 nr. 117 – Gewijzigd amendement Van der Staaij/Van ’t Wout 33841 nr. 117 t.v.v. nr. 85 over het harmoniseren van de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur een samenwerkingsverplichting op te leggen met de formuleringen uit de Jeugdwet en de Participatiewet.

Toelichting
Met dit amendement wordt de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur een samenwerkingsverplichting op te leggen aan de colleges in een bepaald gebied geharmoniseerd met de formuleringen uit de Jeugdwet en de Participatiewet. Voor de samenhangende uitvoering van de in de Wmo 2015 en daaraan gerelateerde wetten geregelde taken is het belangrijk dat colleges samenwerken in regio’s. Het initiatief daarvoor ligt bij de colleges. Wanneer colleges er niet in slagen tot noodzakelijke samenwerking te komen dient de minister in de gelegenheid te zijn bij algemene maatregel van bestuur gebieden vast te stellen waarin colleges samenwerken. Dit amendement regelt dat die bevoegdheid slechts bestaat nadat de minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Ten minste vier weken voordat een voordracht wordt gedaan voor de maatregel, wordt het ontwerp aan de Staten-Generaal overgelegd en aan een ieder bekend gemaakt. Tevens wordt met dit amendement ten aanzien van de bevoegdheid om gemeentelijke samenwerking verplicht op te leggen een horizonbepaling van drie jaar opgenomen. Daarmee wordt dit wetsvoorstel geharmoniseerd met de Jeugdwet en de Participatiewet.

33 841 nr. 63 – Amendement Otwin van Dijk/Van ’t Wout 33841 nr. 63 t.v.v. nr. 30 over de mogelijkheidvan mandatering aan professionals

Toelichting
Dit amendement beoogt ook professionals die zijn betrokken bij de uitvoering van de WMO zoals de huisarts of de wijkverpleegkundige in staat te stellen rechten en plichten van de cliënt vast te stellen, indien dit in de aanpak van de gemeente op het gebied van de WMO past. Betrokken professionals hebben vaak veel kennis over de cliënt en kunnen vanuit hun deskundigheid goed inschatten welke zorg en/of ondersteuning nodig is voor de cliënt. Het college van een gemeente kan, indien zij dit wenselijk acht, ook deze professionals mandateren om beslissingen over rechten en plichten te nemen wanneer dit volgens het college bijdraagt aan een betere en efficiëntere vaststelling van rechten en plichten van de cliënt. Het college kan de professional verantwoordelijkheid laten afleggen over de genomen beslissingen en controle uitoefenen op de genomen beslissingen.

33 841 nr. 160 – Nader gewijzigd amendement Voortman/Otwin van Dijk 33841 nr. 160 tvv nr. 156 over het overnemen van personeel.

Toelichting
Dit amendement dient ter versteviging van de positie van mensen werkzaam zijn bij aanbieders en het verbeteren van de continuïteit voor cliënten in de zorg die zij op grond van de Wmo2015 ontvangen. Het amendement beoogt dat de werknemers met behoud van sociale en cao rechten worden overgenomen.

33 841 nr. 158 – Gewijzigd amendement Voortman/Otwin van Dijk 33841 nr. 158 t.v.v. nr. 152 over het right to challenge.

Toelichting
Het wetsvoorstel regelt in artikel 2.1.3, derde lid, dat in de verordening moet worden geregeld op welke wijze ingezetenen worden betrokkene bij de uitvoering van de wet; de nadruk daarbij ligt op de betrokkenheid van de samenleving in de fase van de voorbereiding van het beleid en de verordening, inclusief het initiatiefrecht tot het doen van voorstellen en het geven van adviezen. Uit de bepaling blijkt al dat het wetsvoorstel er niet aan in de weg staat dat de gemeente maatschappelijke initiatieven (zgn.buurtinitiatieven) ook een belangrijke rol laat spelen bij de uitvoering van het beleid. Dat zal er in hoge mate toe kunnen bijdragen dat de doelstelling van de wet, vergroten van maatschappelijke participatie en meer eigen regie van burgers op de vormgeving van hun eigen ondersteuning beter wordt bereikt. Het is uiteraard van groot belang dat bij het besluit om delen van de taken van het college door anderen te laten uitvoeren, zorgvuldig wordt bezien welke waarborgen daarbij moeten worden getroffen. Die afweging kan in beginsel goed aan de gemeenten worden overgelaten. In het verlengde daarvan maakt dit amendement het mogelijk bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over vormen van inschakeling van buurtinitiatieven bij de uitvoering van het beleid. In de tekst is expliciet vastgelegd dat dit ook het uitvoeren van taken van het college kan betreffen. Daarmee is voorzien in de mogelijkheid om, indien daartoe aanleiding mocht bestaan, landelijk bepaalde eisen te stellen aan deze wijze van uitvoeren van de wet. Het tweede lid bepaalt dat de te stellen voorwaarden in elk geval betrekking hebben op de eisen die gelden voor het door ingezetenen en maatschappelijke initiatieven laten uitvoeren van taken van het college en de wijze waarop – en aan de hand van welke criteria – de effecten worden geëvalueerd. Het derde lid regelt dat het ontwerp van een amvb eerst moet worden voorgehangen middels een zware voorhang, alvorens in procedure te worden gebracht. Hiermee wordt het, naar Brits voorbeeld, mogelijk dat op buurtniveau een right to challenge wordt toegepast. De indiener hecht veel waarde aan initiatieven van de burger en wil graag dat deze initiatieven ook tot uiting komen. Daarnaast kennen bewoners hun buurt, ze weten wat er speelt en spelen daar op in. Daarom moeten bewoners, georganiseerd de gemeente kunnen uitdagen om (een deel van) de zorg van de Wmo die door de gemeente wordt geleverd, beter uit te voeren dan de gemeente dat doet. Bewoners krijgen het recht om de gemeente uit te dagen als ze denken dat ze de zorg in hun buurt beter kunnen verlenen dan de gemeente. Gemeenten zullen in hun beoordeling ook de sociale meerwaarde van bewonersinitiatieven meenemen. Immers, inwoners van een wijk beschikken over kennis over de wijk, over vrijwillige inzet en betrokkenheid van bewoners. Bewoners hoeven geen bod te doen op de gehele zorgtaak van de gemeente, ze kunnen ook een bod doen op een apart geografisch of thematisch perceel.

33 841 nr. 75 – Amendement-Van ’t Wout/Van der Staaij 33841 nr. 75, dat regelt dat de algemene maatregel van bestuur waarin nadere eisen kunnen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen, aan een zware voorhang is onderworpen.

Toelichting
Met dit amendement wordt een zware voorhangbepaling geïntroduceerd ten aanzien van de algemene maatregel van bestuur die kan worden vastgesteld op grond van artikel 3.1, derde lid, van het wetsvoorstel. Kern van voorliggend wetsvoorstel is gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners. Zo staat in de memorie van toelichting expliciet vermeld dat gemeenten integraal verantwoordelijk worden voor de uitvoering van de wet, waaronder de kwaliteit van de geboden maatschappelijke ondersteuning. Ook staat aangegeven dat het wetsvoorstel bewust voorziet in een grote mate van beleidsvrijheid voor gemeenten. Gemeentelijke verantwoordelijkheid en beleidsvrijheid zijn daarmee fundamentele onderdelen van het wetsvoorstel. De voorgestelde AMvB kan potentieel een grote inbreuk doen op deze verantwoordelijkheid en beleidsvrijheid. Vanwege deze potentieel grote invloed op het karakter van de wet dient parlementaire betrokkenheid volgens de indieners vorm te krijgen via een zware voorhangbepaling.

33 841 nr. 118 – GEW-AMT-Van ’t Wout/Van der Staaij, 33841, nr. 118, t.v.v. nr. 74, dat regelt dat geen verklaring omtrent het gedrag verplicht wordt gesteld voor de maatschappelijke ondersteuning.

Toelichting
Gemeenten zijn integraal verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners, inclusief de kwaliteit van deze ondersteuning. De indieners zijn van mening dat gemeenten daarom – waar nodig – zelf moeten bepalen of zij een verklaring omtrent gedrag eisen van personen die beroepsmatig met cliënten in contact komen, en voor welke vormen van ondersteuning zij deze eisen stellen. Met dit amendement wordt daarom de bepaling die een verklaring omtrent gedrag verplicht stelt voor de maatschappelijke ondersteuning geschrapt. Gemeenten kunnen waar nodig deze eisen zelf opnemen in hun verordening. Wel wordt met dit amendement de mogelijkheid geboden om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de situaties waarin een aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen regelt, in het bezit moet zijn van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor zijn werknemers die beroepsmatig in contact komen met zijn cliënten.

33 841 nr. 86 – Gewijzigd amendement Otwin van Dijk C.S. 33841 nr. 86 tvv nr. 58 over het wettelijk vastleggen van de samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars.

Toelichting
Dit amendement beoogt samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars wettelijk vast te leggen. Samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars is noodzakelijk om te komen tot een integraal beleid ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning, eerstelijnszorg, welzijn, preventie en publieke gezondheidszorg. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning en het bevorderen van een goede toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking en voor het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen, zodat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Extramurale verpleging en verzorging worden ondergebracht bij de zorgverzekeraar om een knip tussen lijfsgebonden zorg te voorkomen. Samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars is onmisbaar voor cliënten die zowel op basis van de WMO als de zorgverzekeringswet zorg en ondersteuning thuis nodig hebben om in de eigen leefomgeving te kunnen blijven. Om zowel gemeenten en verzekeraars aan te sporen tot samenwerking en om de samenwerking te vergemakkelijken als één van de beide partijen minder bereidwillig is tot samenwerking, wordt deze samenwerking wettelijk vastgelegd. Gemeenten nemen in een verordening op hoe de samenwerking met verzekeraars praktisch wordt vormgegeven.

Aangenomen moties in volgorde van stemming

33 841 nr. 134 – Gewijzigde motie Bergkamp

De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende, dat er door de decentralisaties in het sociaal domein een stapeling van regionale samenwerkingsverbanden dreigt, voorts constaterende, dat 7 van de 10 gemeenteraadsleden van mening is dat regionale samenwerkingsverbanden een bedreiging vormen voor de lokale democratie, verzoekt de regering, in overleg te treden met de Raad voor het Openbaar Bestuur voor het verrichten van een onderzoek naar de vraag hoe de democratische legitimiteit van de regionale samenwerkingsverbanden waar gemeenten onderdeel van moeten uitmaken voor de uitvoering van de decentralisaties in het sociaal domein kan worden geborgd, en de Kamer over de uitkomsten van dat overleg in september 2014 te informeren, en gaat over tot de orde van de dag.

33 841 nr. 135 – Motie van het lid Bergkamp over informatievoorziening ten behoeve van de systeemverantwoordelijkheid van de Kamer.

De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat de staatssecretaris na de decentralisatie van de zorg en ondersteuning voor ouderen en chronisch zieken en gehandicapten systeemverantwoordelijk blijft en de Kamer hem daarop moeten kunnen aanspreken; overwegende dat de Kamer daarvoor moet kunnen beschikken over relevante en adequate informatie; verzoekt de regering, de Kamer na de zomer duidelijkheid te bieden over de informatie op basis waarvan de Kamer haar systeemverantwoordelijkheid kan invullen, en gaat over tot de orde van de dag.

33 841 nr. 138 – Motie van de leden Van der Staaij en Otwin van Dijk over mogelijk maken van substitutie van zorg en ondersteuning.

De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het van belang is dat er voor mensen integraal maatwerk over stelsels heen georganiseerd wordt, maar dat dit niet automatisch van de grond komt door de mogelijk tegenstrijdige financiële belangen van verzekeraars en gemeenten; verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken hoe verzekeraars en gemeenten hun budgetten onderling kunnen verschuiven, zodat substitutie van zorg en ondersteuning mogelijk wordt, en gaat over tot de orde van de dag.

33 841 nr. 139 – Motie van het lid Van der Staaij over voorkomen van een onwenselijke stapeling van eigen bijdragen.

De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het onwenselijk is als een stapeling van eigen bijdragen van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen ervoor zorgt dat mensen om financiële redenen moeten afzien van (een deel van) maatschappelijke ondersteuning; verzoekt de regering, er bij gemeenten op aan te dringen dat zij hier bij het vaststellen van de eigen bijdragen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen rekening mee houden, actief te volgen hoe gemeenten hier in de praktijk mee omgaan en de Kamer daarover te informeren, en gaat over tot de orde van de dag.

33 841 nr. 141– Gewijzigde motie van leden Dik-Faber en Van der Staaij

De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de regering middels de Wmo 2015 inzet op het versterken van de positie van mantelzorgers en vrijwilligers, op het verlichten van mantelzorg en vrijwilligerswerk en op het beter verbinden van informele en formele ondersteuning en zorg; overwegende dat de regering werkt aan een agenda informele zorg en ondersteuning; overwegende dat landelijke vrijwilligersorganisaties met lokale afdelingen door hun kennis en expertise een grote rol kunnen vervullen in het lokaal stimuleren van vrijwilligerswerk en het vormen van netwerken rondom mensen; overwegende dat landelijke vrijwilligersorganisaties op dit moment onvoldoende slagkracht hebben om te transformeren naar lokale organisaties; verzoekt de regering om, de Kamer voor de begrotingsbehandeling van VWS te informeren over de voortgang, knelpunten en resultaten van de agenda informele zorg en ondersteuning en de plek die landelijk werkende vrijwilligersorganisaties daarin hebben. en gaat over tot de orde van de dag.

33 841 nr. 143 – Motie van het lid Dik-Faber over geschillenbeslechting door mediation of ombudsfunctie op regionale schaal.

De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat Wmo-cliënten die zich niet adequaat geholpen weten door de gemeente, op basis van de Algemene wet bestuursrecht een klacht kunnen indienen bij die gemeente, waarna de gang naar de bestuursrechter openstaat indien naar de mening van cliënten de klacht onvoldoende is afgehandeld; overwegende dat het onwenselijk is als door het toenemend aantal taken voor de gemeente de druk op de bestuursrechter substantieel toeneemt; van mening dat het de vraag is of juridische processen het belang van de cliënt en de continuïteit van zorg bevorderen; verzoekt de regering om, het belang van geschillenbeslechting, bijvoorbeeld door inrichting van mediation of een ombudsfunctie op regionale schaal, expliciet onder de aandacht van gemeenten te brengen, mede om juridisering in de relatie gemeente-cliënt zo veel mogelijk tegen te gaan, en gaat over tot de orde van de dag.

Aangehouden motie

33 841 nr. 132 – Leden Bergkamp, en Dik-Faber over rolstoelen voor jeugdigen tot 18 jaar vrijstellen van een eigen bijdrage. Redactionele opmerking. Artikel 8.2.1 Jeugdwet bepaalt dat alleen een ouderbijdrage verschuldigd kan zijn in de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt, of in de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige die met toepassing van artikel 261, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aldaar is geplaatst.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

One Reply to “Tweede Kamer stemt in met wetsvoorstel Wmo 2015; aangenomen amendementen en moties”

  1. op een overzichtelijke wijze alle aangenomen amendementen en aangenomen / aangehouden moties geordend; dit helpt me om een goed zicht te hebben op de Wmo 2015.

Laat een antwoord achter aan mariet Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*