Centrale Raad: objectieve verklaring frequentie huishoudelijke taak

Deze blogpost is deel 9 van 10 in de serie Hulp bij het huishouden Wmo - Wmo 2015

HBH-2Een woord vooraf
De Raad heeft in de periode van november 2015 tot en met februari 2016 een drietal uitspraken op grond van de Wmo 2007 gedaan over – kort gezegd – de omvang van de door het college toegekende hulp bij het huishouden. De uitspraken vielen mij op en ik vroeg me af of deze betekenis hebben voor de Wmo 2015. Het gaat om de volgende uitspraken CRVB:2015:3871, CRVB:2015:4262 en CRVB:2016:430.
In twee van de zaken waren de colleges in kwestie (feitelijk) afgestapt van de normtijden uit het CIZ-protocol. De normen uit dat Protocol zijn naar oordeel van de Raad gebaseerd op objectieve ‘representatieve’ normen. Dat brengt mee dat als het college daarvan afwijkt, het op de weg van het college ligt daarvoor (als het ware) nieuwe objectieve ‘representatieve’ normen te presenteren aan de Raad waaruit blijkt dat de voorziening zich laat kwalificeren als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. En dat lukt niet altijd, zo blijkt uit de uitspraken.
Met enige zekerheid mag worden aangenomen dat deze uitspraken van belang zijn voor de uitvoering van de Wmo 2015. Uitgaande dat hulp bij het huishouden onder de Wmo 2015 valt én het als maatwerkvoorziening moet worden aangemerkt, zijn er zeker overeenkomsten met de Wmo 2007. In het algemeen zal de Raad ook onder de Wmo 2015 de keuzes die de gemeenteraad en het college1 hebben gemaakt in beginsel moeten respecteren. Echter rust op het college – ook in de Wmo 2015 – onverminderd die keuzes, de rechtsplicht een maatwerkvoorziening te verstrekken als de cliënt daarop is aangewezen (art. 2.3.1 Wmo 2015). De toe te kennen maatwerkvoorziening is bedoeld ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie en moet in dat kader als passende bijdrage kunnen worden gekwalificeerd, dit met oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven (art. 2.3.5 lid 3 Wmo 2015).

Frequentie huishoudelijke taak (bed verschonen)
In dit blog komt CRVB:2015:3871 aan bod. Het gaat in deze zaak om de vraag of het één keer per twee weken verschonen van het bed in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht als bij belanghebbende geen sprake is van medische of bijzondere individuele omstandigheden om hiervan af te wijken. Het college kreeg wel eerst een herexamen van de Raad om de geconstateerde gebreken in de motivering van het bestreden besluit te herstellen (CRVB:2015:1366-T).

Overwegingen
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming is uitgegaan. Hieraan voegt hij het volgende toe. ROGplus stelt zich in een bij de brief van 15 juni 2015 overgelegd gepretendeerd besluit van 11 juni 2015 op het volgende standpunt . Uit onderzoek blijkt dat het één keer per twee weken verschonen van het bed in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht en dat bij belanghebbende geen sprake is van medische of bijzondere individuele omstandigheden om hiervan af te wijken. Belanghebbende geeft in zijn brief van 13 september 2015 te kennen zich hierin niet te kunnen vinden.

Het oordeel van de Raad
Uitsluitend nadere motivering, geen besluit
De als besluit gepresenteerde brief van 11 juni 2015 bevat uitsluitend een nadere motivering van het bestreden besluit van 3 april 2013 en is voor het overige niet meer dan een herhaling van dat besluit. Dit betekent dat die brief niet op een zelfstandig rechtsgevolg is gericht en verder dat geen sprake is van een besluit dat op grond van art. 6:19 Awb in de beoordeling van het beroep wordt betrokken. De Raad zal zijn oordeel richten op de vraag of met de nadere motivering de gebreken van het bestreden besluit zijn hersteld.

Gebreken
In de tussenuitspraak overweegt de Raad, het volgende. ROGplus maakt niet aan de hand van objectieve normen en criteria inzichtelijk waarop het in de normtijden in de Beleidsregels gehanteerde uitgangspunt is gebaseerd dat in gevallen als die van belanghebbende kan worden volstaan met het één keer per twee weken verschonen van het bed.

Uitvoering tussenuitspraak
Ter uitvoering van de tussenuitspraak doet ROGplus onderzoek naar de uit een oogpunt van hygiëne noodzakelijke frequentie van het verschonen van het bed bij zelfstandig wonende personen. In dat kader neemt ROGplus contact op met de GGD Rotterdam Rijnmond team Hygiëne & Indicatie (GGD). Uit een e-mail van 19 mei 2015 van de GGD aan ROGplus blijkt dat de GGD geen richtlijn of norm heeft vastgesteld over de frequentie van het verschonen van het bed. De GGD heeft de frequentie besproken in een intern teamoverleg van artsen. De conclusie hiervan is dat, behoudens contra-indicaties zoals incontinentie of overmatige transpiratie, een frequentie van minimaal één keer per twee weken verschonen van het bed op medisch-hygiënische gronden (nog) aanvaardbaar wordt geacht. Onder verwijzing naar het advies van de GGD stelt ROGplus zich op het standpunt dat in het geval van belanghebbende kan worden volstaan met het één keer per twee weken verschonen van het bed, omdat geen sprake is van bijzondere medische of individuele omstandigheden bij hem.

Geen twijfel aan advies
Belanghebbende overlegt geen stukken die maken dat zou moeten worden getwijfeld aan het advies van de GGD of waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van bijzondere medische of individuele omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat moet worden afgeweken van de normtijden in de Beleidsregels.

Afdoende onderbouwing
Dit betekent dat ROGplus met het aanvullende besluit van 11 juni 2015 een afdoende onderbouwing geeft voor het in de normtijden vervatte uitgangspunt dat het bed één maal in de twee weken wordt verschoond en dat in het geval van belanghebbende hiermee kan worden volstaan. Met de toekenning van 4 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden per week aan appellant heeft ROGplus dan ook voldaan aan de op hem rustende compensatieverplichting als bedoeld in art. 4 Wmo.

Gebreken hersteld
Op grond van het overwogene in de tussenuitspraak, bezien in samenhang met het vorenstaande, komt de Raad tot het volgende oordeel. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit gebrekkig is en niet berust op een deugdelijke motivering. Daarom moet dit besluit wegens strijd met art. 3:2 en art. 7:12 lid 1 Awb worden vernietigd. Uit r.o. 4.5 en 4.6 volgt dat de gebreken door het nadere onderzoek en de nadere motivering zijn hersteld en dat het bestreden besluit daarmee is komen te berusten op een voldoende grondslag. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. zie onder meer het plan als bedoeld in art. 2.1.2 Wmo 2015 en de verordening als bedoeld in art. 2.1.3 Wmo 2015 

2 Replies to “Centrale Raad: objectieve verklaring frequentie huishoudelijke taak”

  1. Pingback: Centrale Raad: verlaging normtijden. Wat zijn de objectieve criteria? – Uitvoering Wmo 2015

  2. Pingback: Centrale Raad: geschaafd aan de normtijden. Wat is de onderbouwing? – Uitvoering Wmo 2015

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*