Centrale Raad: termijnoverschrijding is verschoonbaar

De Raad doet een mooie uitspraak over het besluit van een zogeheten schoon en leefbaar huis (CRVB:2017:3633). In tegenstelling tot de rechtbank oordeelt de Raad dat er sprake is van procesbelang, het (hoger) beroep is ontvankelijk. De erven hebben namelijk toereikend aannemelijk gemaakt dat de gestelde schade, in de gestelde omvang, is geleden.1

Waar gaat het over
Betrokkene (87 jaar), ondervond beperkingen door longemfyseem/COPD, een hartaandoening en prostaatproblemen. Op grond van de Wmo 2007 was aan hem 6 uur huishoudelijke ondersteuning per week toegekend (natura). In 2012 brengt het college die ondersteuning terug naar 4 uur per week. Die indicatie loopt af in 2022.

Ambtshalve herbeoordeling
Na de inwerkingtreding van de Wmo 2015 heeft het college de aanspraak van betrokkene op huishoudelijke ondersteuning ambtshalve herbeoordeeld. Dat heeft het college laten doen door de aanbieder in een gesprek op 16 juni 2015. De aanbieder deelt daarbij aan betrokkene en zijn schoonzoon mee dat de ondersteuning verder wordt teruggebracht naar 2 uur per week. De aanbieder heeft het verslag van dat gesprek naar het college gestuurd. Betrokkene en zijn schoonzoon hebben aan de aanbieder direct laten weten dat zij het hiermee niet eens zijn, omdat betrokkene vanwege zijn beperkingen aangewezen is op een extra schoon huis.

Het besluit
Bij besluit van 29 juni 2015 kent het college aan betrokkene op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo 2015 voor de periode van 1 juli 2015 tot en met 15 oktober 2022 een maatwerkvoorziening toe in de vorm van huishoudelijke ondersteuning met als resultaat een schoon huis. Daarbij verwijst het college naar het verslag van het gesprek met de aanbieder op 16 juni 2015.

Na proefperiode inzet 3 uur huishoudelijke ondersteuning
Zoals gezegd waren betrokkene en zijn schoonzoon het op voorhand niet eens met in inzet van 2 uur huishoudelijke ondersteuning per week. Daarin ziet de aanbieder aanleiding om in een proefperiode van twee weken te bezien of 3 uur per week voldoende zou zijn voor het bewerken van een schoon en leefbaar huis. Na de evaluatie stuurt de aanbieder betrokkene een brief (13 augustus 2015) waarin staat dat 3 uur voldoende is voor een schoon en leefbaar huis volgens de nieuwe richtlijnen.

Bezwaar en beroep
Betrokkene maakt per brief van 31 augustus 20152 bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2015. Het college handhaaft het primaire besluit in bezwaar en verklaart het bezwaarschrift (bestreden besluit) ongegrond. Betrokkene stelt beroep in en voert aan dat het toekennen van huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een te bereiken resultaat en de invulling daarvan voorwerp te maken van overleg tussen de aanbieder en de hulpvrager niet geoorloofd is wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en met het verbod van willekeur. Op deze manier is het onmogelijk om vast te stellen of het college de compensatieplicht voldoende in acht heeft genomen en kan de omvang van de hulp steeds tussentijds zonder tussenkomst van het college worden gewijzigd. Verder voert hij aan dat de omvang van de hulp aan de hand van een goed onderbouwd, objectief protocol moet worden bepaald. De aanbieder maakt daar ten onrechte geen gebruik van. Het college heeft verder niet op grond van deugdelijk onderzoek onderbouwd op welke grond een teruggang naar 3 uur per week gerechtvaardigd zou zijn. Volgens betrokkene ontbreekt die, zeker omdat de beperkingen van hem alleen maar zijn toegenomen.

Hoger beroep
Volgens de Raad heeft de rechtbank ambtshalve terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van betrokkene ontvankelijk heeft verklaard. De Raad schetst verder het wettelijk kader (zie r.o. 4.1 – 4.4 en r.o. 4.5 – 4.7 van de uitspraak).

Vaste gedragslijn
In het gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 zijn geen nadere regels gesteld voor de huishoudelijke hulp. Wel heeft het college onder de benaming Nadere omschrijving van de werkwijze inzet maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning een vaste gedragslijn voor de uitvoeringspraktijk op schrift gesteld. Deze werkwijze houdt in dat geen beschikking meer wordt gegeven op basis van uren en minuten te verlenen hulp, maar in de vorm van een resultaat, namelijk een schoon en leefbaar huis.

Ambtshalve oordeel Rechtbank
Volgens de Raad heeft de rechtbank ambtshalve terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding bij het maken van bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2015 aan betrokkene niet mag tegengeworpen. Daartoe overweegt de Raad dat dit besluit niet meer inhoudt dan het toekennen van een aanspraak op een schoon en leefbaar huis waarvan de invulling zal worden bepaald door de aanbieder. De Raad verwijst naar zijn uitspraak CRVB:2016:1491. Daarin oordeelt de Raad dat de hulpvrager en de aanbieder bij deze wijze van toekennen niet weten hoeveel huishoudelijke ondersteuning is toegekend. Ofschoon deze uitspraak gewezen is onder de Wmo 2007 moet een dergelijke werkwijze ook onder de Wmo 2015 strijdig worden geacht met het rechtszekerheidsbeginsel. Betrokkene wist pas door de brief van de aanbieder van 13 augustus 20163 op hoeveel uur ondersteuning hij kon rekenen. Dit maakt de termijnoverschrijding verschoonbaar.

Materiële beoordeling
Het college heeft het vaststellen van de concrete omvang van de toegekende zorg uitbesteed aan de aanbieder. Ter zitting bevestigt het college dat dit kan worden begrepen als mandaat als bedoeld in art. 2.6.3 Wmo 2015. Dit betekent dat de in de brief van de aanbieder van 13 augustus 2015 neergelegde beslissing om 3 uur huishoudelijke ondersteuning toe te kennen moet worden aangemerkt als een namens het college genomen besluit tot wijziging van het besluit van 29 juni 2015.

Passende bijdrage
In geschil is het antwoord op de vraag of van de toegekende 3 uur huishoudelijke ondersteuning per week kan worden gezegd dat dit een passende bijdrage is aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

Aangekondigde wijziging beleid
Het college verklaart ter zitting dat het kennis heeft genomen van de uitspraken CRVB:2016:1402 en CRVB:2016:1403 en dat het bezig is om zijn beleid daaraan aan te passen. Tevens erkent het college dat de besluitvorming in het (gewijzigde) besluit van 29 juni 2015, zoals gehandhaafd in het bestreden besluit niet in overeenstemming is met genoemde uitspraken nu een op (onafhankelijk) objectief, deugdelijk onderzoek berustende normering voor de toekenning van huishoudelijke ondersteuning ontbreekt. De Raad oordeelt dat het besluit van 29 juni 2015 in het bestreden besluit ten onrechte is gehandhaafd nu dit besluit de aanspraken van de cliënt onvoldoende concretiseert. Dit betekent dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

Ontbreken uitkomsten onderzoek: zelf voorzien
Zolang de uitkomsten van een op (onafhankelijk) objectief, deugdelijk onderzoek berustende normering ontbreken, het volgende. De Raad zal in zaken over huishoudelijke ondersteuning bij het zelf voorzien in de zaak als bedoeld in art. 8:72 lid 3 aanhef en onder b Awb aansluiting zoeken bij de laatste niet meer in geschil zijnde indicatie, dan wel de normen van het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging. De laatste voor de inwerkingtreding van de Wmo 2015 gestelde indicatie bestond uit 4 uur huishoudelijke ondersteuning per week. Daarom beslist de Raad dat betrokkene in de periode van 1 september 2015 tot 11 mei 2016 in aanmerking kwam voor 4 uur huishoudelijke ondersteuning per week.

Redactionele noot
Een aantal opmerkingen verdient deze uitspraak van de Raad zeker.

Rechtbanken oordeelden eerder in gelijke gevallen als hier aan de orde dat sprake was van zogeheten verlengde besluitvorming (RBROT:2015:2196, RBOBR:2015:3340 en RBOBR:2015:4313). Is de veronderstelling dat de besluitvorming nog niet is afgerond gerechtvaardigd, dan wordt het overschrijden van bezwaartermijn betrokkene niet tegengeworpen (RBROT:2015:6092).

In r.o. 5.1 staat dat met de werkwijze resultaatgericht beschikken zowel betrokkene als ook de aanbieder zelf niet weten hoeveel huishoudelijke ondersteuning is toegekend. Voor de betrokkene is dat logisch. Strikt genomen voor de aanbieder, die jegens het college gehouden is een voorziening te bieden ook. In die rechtsoverweging staat ook nog dat betrokkene pas door de brief van de aanbieder wist op hoeveel uur ondersteuning hij kon rekenen. Hoewel de meeste gemeenten het door de aanbieder opgestelde ondersteuningsplan4 inmiddels onderdeel hebben gemaakt van het primaire besluit, vraag ik me het volgende af. Heeft de Meervoudige Kamer van de Raad de bewoordingen ‘hoeveel uur’ bewust opgenomen in de uitspraak? Als ik daarvan uit ga, dan moet het besluit tot toekenning van huishoudelijke ondersteuning een tijdsindicatie bevatten.

De Raad oordeelt dat de uitspraak CRVB:2016:14915 van overeenkomstige toepassing is voor de Wmo 2015. Volgens de Raad wordt de bekendmaking van een besluit dat niet meer inhoudt dan het toekennen van een aanspraak op een schoon en leefbaar huis waarvan de invulling zal worden bepaald door de aanbieder, strijdig geacht met het rechtszekerheidsbeginsel. In een eerder blog kwam voornoemde uitspraak al uitgebreid aan bod. Zoals gezegd neem ik nog steeds aan dat de ‘concrete hoeveelheid zorg’6 zoals genoemd in r.o. 4.7 van voornoemde uitspraak het volgende omvat:

  • welke concrete activiteiten verricht moeten worden,
  • hoeveel tijd daarvoor nodig is; en
  • met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden.

Tot slot nog iets over een op (onafhankelijk) objectief, deugdelijk onderzoek berustende normering voor de toekenning van huishoudelijke ondersteuning. In deze uitspraak oordeelt de Raad wederom dat de normen van het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging daaraan voldoen. In CRVB:2017:3705 heeft de gemeente in kwestie invulling gegeven aan normtijden7 die zijn gebaseerd op een objectief onderzoek dat is uitgevoerd door een onafhankelijk bureau. De Raad komt er niet aan toe een oordeel geven over (de uitkomsten van) dat onderzoek. Slechts in geschil is de vraag of het college met de toekenning van 391 uur per jaar (7,51 uur per week) heeft voldaan aan de compensatieplicht. De Raad oordeelt dat dat geval is. Appellant maakt zijn stelling dat extra tijd nodig is voor zware huishoudelijke taken vanwege de astma van zijn oudste kind niet aannemelijk en in hoger beroep is dat (ook) niet met (medische) stukken onderbouwd. Datzelfde geldt voor het betoog dat zijn eigen medische situatie is verslechterd.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies


  1. 36 weken x 1 uur à € 12,50 = € 450,- 

  2. door het college ontvangen op 2 september 2015 

  3. bedoeld is 13 augustus 2015 

  4. of leefzorgplan 

  5. gewezen op grond van de Wmo 2007 

  6. in geval van huishoudelijke hulp 

  7. collectieve maatwerkvoorzieningen in modules 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*