Vaststellingsovereenkomst in het bestuursrecht

Bij de Rechtbank Midden-Nederland verschillen partijen van mening over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst (RBMNE:2024:1491). Dit in verband met de afwijzing van een aanvraag.

Het college heeft, nadat de vaststellingsovereenkomst is de gesloten, de aanvraag om een traplift van de eerste verdieping naar de zolder afgewezen.

Vaststellingsovereenkomst
Het is niet ongebruikelijk in het bestuursrecht dat partijen een vaststellingsovereenkomst sluiten, vaak als resultaat van mediaton. Met zo’n vaststellingsovereenkomst wordt de mogelijkheid nieuwe aanvragen te doen in beginsel afgesloten (zie bijv. r.o. 4.3 in CRVB:2023:598). Dat wil zeggen dat een partij die een dergelijke vaststellingsovereenkomst met het bevoegde gezag heeft gesloten, daarop in beginsel een beroep toekomt in een bestuursrechtelijke procedure (RVS:2016:2499). Kort gezegd: de overeenkomst bindt partijen.

Haviltex-norm
Aanleiding voor het geschil is de afwijzing van de aanvraag voor een traplift van de eerste verdieping van de huurwoning naar de zolder. Dit op de grond dat dat eiser met het bedrag van € 30.000 alle woningaanpassingen moest betalen, dus ook deze traplift, en omdat het bereiken van de zolder in eisers geval niet valt onder de zogenoemde ‘elementaire woonfunctie’.

De rechtbank overweegt dat bij de uitleg van een overeenkomst de tekst daarvan belangrijk is, maar het komt niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg. Het is ook van belang welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.

De rechtbank is, kort gezegd, van oordeel dat de weigering van de traplift de consequentie is van de vaststellingsovereenkomst zoals die door of namens eiser is opgesteld en gesloten.

Uit artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst blijkt dat het college € 30.000 aan eiser heeft betaald met als doel de woning geschikt te maken voor zelfstandige bewoning en dat eiser dit bedrag naar eigen inzicht mocht besteden. In artikel 2 is een opsomming gegeven van de voorzieningen die eiser in ieder geval zou betalen uit het bedrag van € 30.000. Verder volgt in artikel 2 dat eventuele meerkosten voor rekening van eiser zouden blijven. Uit artikel 3 volgt onder meer dat eiser tot 20 april 2028 geen maatwerkvoorzieningen zou aanvragen die verwant zijn aan de woningaanpassing als bedoeld in artikel 2.

De rechtbank overweegt dat de artikelen uit de vaststellingsovereenkomst niet los van elkaar kunnen worden gelezen. Uit deze artikelen blijkt dat het de bedoeling was dat eiser met het bedrag van € 30.000 de woning geschikt zou maken voor zelfstandige bewoning door hem.

De rechtbank kan dit niet anders uitleggen dan dat eiser de woning rolstoeltoegankelijk zou maken.

Rekening en risico
Eiser verklaart dat hij er destijds niet bij stil heeft gestaan dat hij voor zelfstandige bewoning van de woning (ook) een traplift naar zolder nodig zou hebben. Verder volgt uit eisers verklaringen ter zitting dat hij ten tijde van het opstellen van de vaststellingsovereenkomst al bekend was dat onder andere de cv-ketel op zolder moest komen omdat er in de woning geen andere geschikte plek voor was. Het moet eiser dus toen al duidelijk zijn geweest dat de zolder bereikbaar moest worden gemaakt.

Elementaire woonfuncties
Het college stelt dat eiser ook niet in aanmerking komt voor een vergoeding op grond van de Wmo omdat de traplift naar zolder niet valt onder het normale gebruik van de woning. Bovendien kan eiser de hulp van zijn vader inschakelen en kan zijn vader hem helpen met (het onderhoud van) de installaties op zolder. Hetgeen door eiser is overeengekomen met de verhuurder van de woning is daarbij niet doorslaggevend.

De rechtbank volgt het college.
Het onderhoud van de cv-ketel, rookmelder en afvoeringsinstallatie valt niet onder de elementaire woonfuncties omdat dit onderhoud in zijn algemeenheid niet (min of meer) dagelijks hoeft te worden verricht. De rechtbank leidt dit af uit CRVB:2014:398. De rechtbank overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat dit in eisers geval anders is. Dat eiser op grond van de huurovereenkomst verantwoordelijk is voor het onderhoud van deze installaties, is in dit verband niet doorslaggevend. Dat is namelijk iets tussen eiser en de verhuurder en staat los van het onderhavige geschil.
Het college heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat van eiser verlangd mag worden dat hij eventueel de hulp van zijn vader of anderen uit zijn netwerk inschakelt. Eén van de uitgangspunten van de Wmo 2015 is immers dat de burger eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie.

Tot slot
Los van de vraag of het nodig was te bepalen dat de traplift niet gericht was op het kunnen uitoefenden van de elementaire woonfuncties. Is in deze zaak wel vast komen te staan dat de vader de benodigde hulp aan eiser zal gaan bieden?

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*