CRVB:2025:772
verschenen in USZ 2025/192
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid en participatie en dat zij hierbij ondersteuning nodig heeft. Beoordeeld moet worden of het college zich op het standpunt mocht stellen dat appellante deze beperkingen kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen en algemene voorzieningen en door een beroep te doen op haar sociale netwerk. Door psychische beperkingen, waaronder een angststoornis als gevolg van onder meer een zwaar oorlogstrauma, kan appellante niet door elke vrijwilliger worden geholpen. Appellante voelt zich eenzaam en vindt het lastig om naar buiten te gaan. Zij moet worden geactiveerd om uit haar isolement te komen en initiatief te nemen. Deze omstandigheden zijn niet in geschil. Het college heeft hieraan bij de verwijzing naar de algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen niet de betekenis toegekend die in haar situatie aangewezen was. Alleen al hierom kan niet worden vastgesteld of de algemene voorzieningen waar appellante door het college naar is verwezen in haar geval passend zijn. Appellante zal daarnaast zelf initiatief moeten nemen om gebruik te maken van de algemene voorzieningen. Gelet op de hoge leeftijd van appellante en haar psychische en lichamelijke beperkingen kan dat echter niet van haar worden verwacht.
Noot
1. In de hier opgenomen meervoudige uitspraak oordeelt de CRvB over de vraag of het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb mocht afwijzen. Het besluit is gebaseerd op het standpunt van het college dat betrokkene niet is aangewezen op de door haar gevraagde maatwerkvoorziening. Want algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en hulp uit het sociale netwerk zijn (voldoende) passend, aldus het college. De rechtbank volgt het college hierin en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is het bespreken waard omdat het college wel zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, maar de conclusies die het college daaraan verbindt volgens de CRvB niet door de juridische beugel kunnen. Ik merk ook op dat het onderzoek ter zitting is geschorst en de zaak door de enkelvoudige kamer is verwezen naar een meervoudige kamer van de CRvB.
2. Waar gaat het om? Appellante is 85 jaar, opgegroeid is Irak en ruim 25 jaar geleden als vluchtelinge naar Nederland gekomen. Zij is bekend met lichamelijke en psychische beperkingen, waaronder een angststoornis als gevolg van onder meer een zwaar oorlogstrauma. In verband daarmee meldt zij zich bij het college en heeft een aanvraag gedaan voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb. Zoals gezegd voldoet het onderzoek aan de eisen die de CRvB daaraan stelt. Dit volgens de stappenplanuitspraak (CRvB 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, <<USZ>> 2018/161, m.nt. M.F. Vermaat). Vastgesteld is dat appellante hulp nodig heeft bij: het halen van de boodschappen en bij het koken, bij het meegaan naar doktersafspraken, bij de administratie, post en financiën, bij het brengen van structuur in haar leven en bij het uitbreiden van haar sociale kring. Niet in geschil is dat appellante beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid en participatie en dat zij hierbij ondersteuning nodig heeft. Dit alles valt binnen stap 2 en 3 van de hiervoor genoemde stappenplanuitspraak. Maar dan volgt nog stap 4; de beoordeling van de afpelfactoren.
3. De beoordeling van de afpelfactoren gaat over de vraag of er voorliggende oplossingen zijn die de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt kunnen verminderen of wegnemen door hier gebruik van te maken. Is dat het geval, dan staat het in de weg aan het verstrekken van een maatwerkvoorziening. Het ligt wel op de weg van het college om aannemelijk te maken dat beoogde voorliggende oplossingen beschikbaar, geschikt en toereikend zijn. Kort gezegd, ze zijn passend in het individuele geval. Is dat aannemelijk, dan ligt het op de weg van de cliënt om te onderbouwen waarom ze niet passend zijn (bijv. CRvB 4 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2). Welke voorliggende oplossingen stonden het college voor ogen? Voor het halen van de boodschappen en bij het koken: een bezorgdienst of boodschappendienst (algemeen gebruikelijke voorziening of algemene voorziening). De CRvB oordeelt dat deze oplossingen een passende bijdrage leveren aan de situatie waarin appellante tot zelfredzaamheid en participatie in staat is. Mede gelet op de vaste rechtspraak ga ik daar in deze noot niet verder op in. Het college stelt dat algemene voorzieningen en personen uit het sociale netwerk van appellante een passende oplossing zijn voor de hulp bij het meegaan naar doktersafspraken, bij de administratie, post en financiën, bij het brengen van structuur in het leven en bij het uitbreiden van de sociale kring. En daar gaat het mis in deze zaak.
4. Waarom gaat het mis? Appellante voert onder meer de omstandigheid aan dat de combinatie van taken waarbij zij hulp nodig heeft, meebrengt dat het om structurele hulp gaat. De hulpvragen van appellante bij het meegaan naar doktersafspraken, bij de administratie, post en financiën, bij het brengen van structuur in het leven en bij het uitbreiden van de sociale kring moeten in hun samenhang moeten worden bezien, aldus de CRvB. Ik begrijp de overweging als volgt. De taken hebben op zichzelf genomen weliswaar een incidenteel karakter maar in samenhang bezien kan de hulp die appellante daarvoor nodig heeft niet als incidenteel worden bestempeld. Dat stelt (zware) eisen aan de beoordeling of er feitelijk geschikte, beschikbare en toereikende afpelfactoren zijn. Maar dat is niet het enige waarom het mis gaat. Volgens de CRvB zijn de volgende (niet in geschil zijnde) omstandigheden ook van belang. Appellante voelt zich eenzaam en vindt het lastig om naar buiten te gaan. Zij moet worden geactiveerd om uit haar isolement te komen en initiatief te nemen. Het college heeft bij het gebruik kunnen maken van de dagbesteding/huiskamerprojecten en vrijwilligersdiensten (algemene voorzieningen) en personen uit het sociale netwerk niet de betekenis toegekend die in haar situatie aangewezen was. Welke betekenis had dat moeten zijn?
5. Volgens de CRvB kan niet van appellante worden verwacht dat zij voor de onder punt 4 genoemde hulpvragen een beroep doet op haar zeer beperkte sociale netwerk. In dat kader viel mij ook op dat het college aan de ene kant vaststelt dat appellante hulp nodig heeft bij het uitbreiden van de sociale kring maar ook vaststelt dat zij voor de onder dit punt genoemde hulpvragen een beroep kan doen op een zeer beperkt sociaal netwerk. De CRvB oordeelt verder dat appellante, gelet op psychische beperkingen, niet door elke vrijwilliger kan worden geholpen. Daaruit moet worden afgeleid dat een vrijwilliger over bepaalde vaardigheden moet beschikken. Het gaat om een bepaalde mate van bekwaamheid die bijvoorbeeld kan blijken uit diploma’s of werkervaring. Want een vrijwilliger moet ook in staat worden geacht om appellante te activeren. Dat vereist methodisch kunnen handelen. Voor het gebruik maken van de beoogde algemene voorzieningen zal appellante zelf initiatief moeten nemen. Volgens de CRvB kan dat, gelet op de hoge leeftijd van appellante en haar psychische en lichamelijke beperkingen, echter niet van haar worden verwacht.
6. Tot slot. Het had voor appellante ook anders kunnen aflopen. Een maatwerkvoorziening in natura kan namelijk niet met teugwerkende kracht worden ingezet (bijv. CRvB 11 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:626). Dat is logisch. De vraag die dan voorligt is of de rechtzoekende wel (voldoende) procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak is dat het geval als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben (bijv. CRvB 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264). Gaat het om een al verstreken periode? Dan blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode (bijv. CRvB 9 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990). Ook kan procesbelang aanwezig blijven vanwege de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. Dat laatste speelt in deze zaak. Appellante is bijna een jaar vóór de uitspraak geïndiceerd voor de Wet langdurige zorg. Volgens de CRvB is het echter niet op voorhand onaannemelijk dat zij schade heeft als gevolg van de door haar bestreden besluitvorming. Bij de aanvraag verzocht zij al om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen. Ik zou me kunnen voorstellen dat het college in de nieuwe beslissing op het bezwaar enkel overgaat tot vergoeding van de (aannemelijke) kosten van de aan appellante geleverde hulp.