Annotatie USZ: Onlosmakelijk met elkaar verbonden kosten. Bijzondere bijstand of Wmo 2015?

CRVB:2021:2212
Verschenen in USZ 2021/394 (Sdu Uitspraken Sociale Zekerheid)

Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van kosten van het leegmaken en reinigen van de woning, de opslag van spullen, en het weer terugzetten van de spullen is ten onrechte afgewezen. Uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Appellant lijdt aan een gehoorstoornis en een verzamelstoornis of hoarding. Voor zijn gehoorstoornis moet de woning worden voorzien van geluidsisolatie. Het praktische probleem doet zich voor dat de woning hiervoor leeg en schoon moet zijn, wat door de hoarding een kostbare klus is voor appellant. Gelet op deze specifieke omstandigheden kan niet worden gezegd dat de gevraagde kosten kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het college wordt opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Redactie november 2023
CRVB:2023:2021 (vervolg op CRVB:2021:2212). Het staat het college niet vrij om de aanvraag weer af te wijzen op de grond dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden slaagt. Daarom heeft de Raad het bestreden besluit vernietigd. Hij heeft nu wel voldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. Gebleken is dat het overleg tussen partijen over een oplossing weer op gang was gekomen. Dit heeft ertoe geleid dat het college appellant ambtshalve heeft gemeld bij het cluster sociale dienstverlening voor hulp bij de realisatie van plafondisolatie. In een plan van aanpak van zijn afspraken gemaakt waarmee via de Wmo ook wordt voorzien in de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand had aangevraagd. Onder deze omstandigheden kan het college de aanvraag afwijzen op de grond dat geen recht op bijstand bestaat omdat appellant een beroep kan doen op een voorliggende voorziening zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 PW.

Noot I.M. Lunenburg
1. In de hier opgenomen uitspraak gaat het geschil over de vraag of het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen op de grond dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. De uitspraak is het bespreken waard omdat ik me afvraag of betrokkene met de bijzondere bijstandsaanvraag wel bij het juiste loket is beland.

2. Waar gaat het om? Appellant lijdt aan een gehoorstoornis waarvoor de woning moet worden voorzien van geluidsisolatie. Het aanbrengen daarvan is toegekend op grond van de Wmo 2015. Het is logisch dat de woning hiervoor leeg en schoon moet zijn. Er doet zich echter een praktisch probleem voor. Appellant is namelijk bekend met een verzamelstoornis of hoarding. Dat is een psychiatrische aandoening. Hij vraagt daarom bijzondere bijstand aan voor de kosten van: het leegmaken en reinigen van zijn woning, de opslag van zijn spullen, en het weer terugzetten van de spullen. In de uitspraak staat dat dit door de hoarding een kostbare klus is. Ik ga er daarom van uit dat appellant niet in staat is om, kortgezegd, de benodigde voorbereidende activiteiten voor het aanbrengen van de geluidsisolatie zelf uit te voeren en dat er een (flinke) opslag gehuurd moet worden. En daar zijn kosten aan verbonden, dat is logisch.

3. Het college heeft zich kennelijk op het standpunt gesteld dat de kosten waarvoor de bijzondere bijstand is aangevraagd tot het op het minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon van appellant behoren. Dat wil zeggen: de kosten zijn weliswaar noodzakelijk maar vloeien niet voort uit bijzondere omstandigheden in de zin van art. 35 lid 1 Pw. Dat is waarschijnlijk de reden waarom de CRvB in r.o. 4.5 uitlegt wat het verschil is tussen algemene bijstand en bijzondere bijstand. Vervolgens oordeelt de CRvB ook dat er, gelet op de specifieke omstandigheden, sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van art. 35 lid 1 Pw. Die omstandigheden zijn gelegen in de praktische problemen zoals geschetst onder punt 2. Omdat de CRvB over onvoldoende gegevens beschikt om zelf in de zaak te voorzien krijgt het college de opdracht op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.

4. Hoewel dat niet in de uitspraak staat vermoed ik dat het college bij de behandeling van de aanvraag op grond van de Wmo 2015 heeft gesteld dat appellant zelf moet zorgen voor het leegmaken en reinigen van zijn woning. En mogelijk is hij zelfs verwezen om voor die kosten een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. De vraag is of dat juist is. Ik vraag me namelijk af of de bijkomende werkzaamheden (lees ook: kosten) die gemoeid zijn met het aanbrengen van de geluidsisolatie niet ook op grond van de Wmo 2015 verstrekt hadden moeten worden. Waarom? Omdat de kosten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

5. Appellant is bekend met een gehoorstoornis wat (kennelijk) leidt tot beperkingen in de zelfredzaamheid (art. 1.1.1 lid 1 Wmo 2015). Daaronder valt (onder meer) het bewonen van een woning met essentiële elementaire woonfuncties (normaal gebruik van de woning). Hieronder worden de activiteiten verstaan die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht, zoals eten bereiden, slapen, lichaamsreiniging en essentiële huishoudelijke werkzaamheden (bijv. CRvB 21 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:702, <<USZ>> 2018/123). De woning wordt met het aanbrengen van geluidsisolatie voor appellant geschikt gemaakt. De vraag is of de hiermee gemoeide activiteiten (lees ook: kosten van): het leegmaken en reinigen van zijn woning, de opslag van zijn spullen, en het weer terugzetten van de spullen niet ook binnen de reikwijdte van de Wmo 2015 vallen. Ze zijn immers (onlosmakelijk) verbonden met het verstrekken, en dan met name het kunnen aanbrengen, van de geluidsisolatie zodat appellant zijn woning normaal kan gebruiken (vergelijk CRvB 9 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2777, <<USZ>> 2017/341). Het ging in die uitspraak over vergoeding van de extra stroomkosten voor de verwarming van de uitraasruimte die op grond van de Wmo is verstrekt. Het kan ook gaan om verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor vervoer (CRvB 12 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:395 <<USZ>> 2018/122, m.nt. H.F. van Rooij) of een financiële tegemoetkoming voor de verhuizing CRvB 22 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2602, <<USZ>> 2018/324, m.nt. M.F. Vermaat en I.M. Lunenburg. Dat het gevraagde binnen de reikwijdte van de Wmo 2015 valt wil overigens nog niet zeggen dat de voorziening of de kosten op grond van de Wmo 2015 altijd verstrekt moeten worden.

6. Het college kan zich op het standpunt stellen dat het een algemeen gebruikelijke voorziening betreft die in de weg staat aan het verstrekken van een (financiële) maatwerkvoorziening (bijv. CRvB 20 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3535, <<USZ>> 2020/13, m.nt. M.F. Vermaat). Het vierde en laatste criterium dat de CRvB in voornoemde uitspraak introduceert is of de hoogte van de kosten gedragen kunnen worden met een inkomen op minimumniveau. Het gaat hier om een ondergrens; door iedereen ongeacht de hoogte van het inkomen. Over de vraag wat de hoogte van de kosten van een beoogde algemeen gebruikelijke voorziening mag zijn heeft de CRvB zich nog niet uitgelaten. Kan het college bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van een (afgewezen) algemeen gebruikelijke voorziening? Dat lijkt mij niet. De aanvraag moet dan afgewezen worden op grond van art. 15 lid 1 Pw (bijv. CRvB 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:943).

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*