Jurisprudentieoverzicht. Van overeenkomstige toepassing op de Wmo 2015?

Logo_rechtspraakEr is een aantal interessante uitspraken gedaan over de Wmo 2007. Besloten is om ook die jurisprudentie op deze website te plaatsen. Wel zal daar telkens iets aan worden toegevoegd. Namelijk of de betreffende uitspraak van toepassing is of dat zou kunnen zijn voor de Wmo 2015. Tijdens de Wmo-scholing komt dat zeker ook uitgebreid aan bod.

Weigering verhuiskostenvergoeding, eigen verantwoordelijkheid
In CRVB:2014:1161 oordeelt de Raad over de principiële vraag of het college de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding had mogen weigeren. De gemeente in kwestie heeft vanwege de vernietiging in beroep middels de nieuwe bob aan belanghebbende een verhuiskostenvergoeding toegekend. Maar komt in hoger beroep tegen de rechtbankuitspraak (RBAMS:2010:BO6836). Waar ging het om? Belanghebbende en haar twee kinderen verhuizen. Reden? Zij ervaart gevoelens van onveiligheid en ondervindt overlast veroorzaakt door hangjongeren van de nabij gelegen coffeeshop. Een van de medisch adviseurs schrijft in zijn advies dat de bedoelde omgevingsproblemen door belanghebbende in versterkte vorm worden ervaren door een bipolaire stoornis. Hierdoor zullen angst en depressieve gevoelens haar blijven achtervolgen zolang de genoemde omgevingssituatie blijft bestaan. Het verbeteren daarvan dan wel het opheffen van de onveilige situatie is essentieel voor een positief effect op haar gezondheid.

De Raad is echter met het college van oordeel dat het eerst op de weg van belanghebbende had gelegen om pogingen te ondernemen de oorzaak van het onveilige gevoel aan te pakken door de overlast te melden bij de politie of de buurtregisseur. Deze hadden op hun beurt de gelegenheid gekregen om passende maatregelen te nemen om de overlast terug te dringen. Dit gelet op de eigen verantwoordelijkheid die van haar kan worden verlangd. Belanghebbende voert ter zitting nog aan dat geen aangifte is gedaan omdat zij niet persoonlijk is bedreigd. Volgens de Raad had het ontbreken daarvan niet in de weg gestaan actie te ondernemen om de overlast aan te (laten) pakken. Dat zij hier van heeft afgezien komt voor haar eigen rekening en risico. De Raad verwijst naar r.o. 4.5 van CRVB:2014:398. Die zaak ging over het niet aannemelijk kunnen maken van een causaal verband tussen de geluidsoverlast en het normale gebruik van de woning. De overwegingen in de onderhavige zaak zijn in die uitspraak geboren.

Overeenkomstige toepassing op Wmo 2015?
Ja, dat denk ik wel. En ik verwacht dan ook dat de uitkomst niet zal verschillen. Aangenomen mag worden dat de cliënt in de Wmo 2015 zich in hoge mate zal moeten inspannen om dat aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om zelf in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien. Laat hij dat – in een soortgelijke situatie – na, dan blijft dat voor eigen rekening en risico.
Maar er is ook nog iets anders. Is de gemeente in de Wmo 2015 überhaupt gehouden een verhuiskostenvergoeding te verlenen? De financiele tegemoetkoming van artikel 19 Wmo komt in de Wmo 2015 niet terug. Daarover een andere keer meer.

Schuldenlast kan overwegend bezwaar zijn
PGB PORTEMONEEIn CRVB:2014:1440 oordeelt de Raad over de vraag of het college huishoudelijke verzorging in de vorm van een PGB terecht weigert. Het college kent op aanvraag huishoudelijke verzorging toe in de vorm van zorg in natura en handhaaft dat besluit in bezwaar.

Daaraan ligt ten grondslag dat belanghebbende bekend is met een recente schuldenlast (ongeveer € 11.500). Ook is zij medeverantwoordelijk voor de schuld van haar partner (ongeveer € 9.000) nu zij nog niet van hem is gescheiden. De aanvraag voor schuldhulpverlening is afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Daartoe overweegt de rechtbank dat door de schulden het risico bestaat op beslaglegging. En daardoor zou belanghebbende de benodigde voorzieningen niet kunnen inkopen.

Belanghebbende komt in beroep en voert aan dat geen gevaar aanwezig is voor beslaglegging nu zij betalingsregelingen heeft getroffen en daadwerkelijk aflost op haar schulden. Ook is geen sprake geweest van financieel wanbeheer, er komen geen schulden bij en er is geen gevaar voor een onjuiste besteding van het PGB.

Volgens de Raad is de uitleg van het college over de bezwaren van overwegende aard conform de bedoeling van de wetgever zoals opgenomen in artikel 6 Wmo. Er bestaat volgens de Raad het risico van beslaglegging en daarmee het risico dat het PGB niet zal worden besteed aan de voorziening waarvoor het is toegekend.

Redactionele noot
Wat valt op aan artikel 25 Wmo 2007? Roerende zaken, voor aanschaf waarvan volgens de wet een financiele tegemoetkoming is verstrekt, die zijn aangeschaft met een PGB of die volgens de wet in eigendom of bruikleen zijn verleend, zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag. Dit geldt zolang die roerende zaken voor de rechthebbende noodzakelijk zijn.
In de Wmo 2015 staat de rechtsopvolger van artikel 25 Wmo 2007 in art. 2.4.2 Wmo 2015. Daarin wordt geen financiele tegemoetkoming meer genoemd. Daaruit volgt  (ook) dat de tegemoetkoming in de meerkosten volgens artikel 2.1.7 Wmo 2015 niet beschermd is.
In ieder geval. Een scootmobiel aanschaffen met een PGB is blijkbaar anders – qua noodzakelijke bescherming – dan een vergoeding voor gebruik van eigen auto of huishoudelijke verzorging. Dat wordt toch ook met een noodzakelijk doel gegeven? Op bijzondere bijstand (ook de langdurigheidstoeslag sinds 1-1-2009) mag bijvoorbeeld ook geen beslag worden gelegd (art. 46 lid 2 WWB).

Overeenkomstige toepassing op Wmo 2015?
Ik denk dat deze uitspraak ook van toepassing kan zijn voor de Wmo 2015. Maar let wel daarin zijn geen bezwaren van overwegende aard opgenomen zoals in artikel 6 Wmo 2007. In voorkomende gevallen kan mogelijk artikel 2.3.6 lid 2 onder a Wmo 2015 worden toegepast.

Gebruikelijke zorg
In CRVB:2014:1483 doet de Raad een hele mooie tussenuitspraak over de vraag of sprake is huisgenoten die tot de leefeenheid behoren en of, en zo ja in welke omvang van hen gebruikelijke zorg kan worden gevergd. De omvang de voorziening is daarop afgestemd. De Raad maakt kort gezegd gehakt van het besluit dat (ook) gebaseerd is op een onvolledig en onzorgvuldig onderzoek van de adviseur.

Waar gaat de zaak over?
Belanghebbende is geboren in 1925. Zij heeft ernstige visuele en auditieve beperkingen, is beperkt in het staan en lopen, lijdt aan bronchitis/astma en is volledig incontinent. Belanghebbende bewoont de bovenste verdieping van de eengezinswoning van haar dochter en schoonzoon, waar zij de beschikking heeft over een woonkamer met keuken, een slaapkamer, een badkamer en een balkon.

Woning en voorzien in elkaars verzorging
De Raad oordeelt dat er sprake is van het duurzaam gemeenschappelijk bewonen van één woning. De vraag of de dochter en schoonzoon tot de leefeenheid behoren als bedoeld in de Verordening moet volgens de Raad worden beantwoord aan de hand van een voldoende mate van gezamenlijkheid in het dagelijks leven van betrokkenen. En niet zoals de rechtbank oordeelt aan de hand de feitelijke woonsituatie. De feiten en omstandigheden over de betrokkenen van niet subjectieve aard moet het college afwegen om te kunnen oordelen of zij in elkaars verzorging voorzien. Is dat het geval, dan mag van een leefeenheid worden uitgegaan.

Leefeenheid
In de situatie van belanghebbende is sprake van een leefeenheid. Hierbij hecht de Raad betekenis aan het feit dat de dochter en de schoonzoon alle benodigde zorg aan belanghebbende bieden. Het gaat om zorg voor het huishouden (schoonmaakwerk, de was, de maaltijdvoorziening en boodschappen), de AWBZ-zorg en om mantelzorgtaken. Voor deze te verlenen zorg ontvangen de dochter en de schoonzoon PGB’s (Wmo en AWBZ). Van een door zakelijke verhoudingen beheerste huurrelatie dan wel zuiver gescheiden huishoudens is niet gebleken.

Gebruikelijke zorg?
Dan de volgende vraag. Kan van de huisgenoten gebruikelijke zorg worden gevergd? In overeenstemming met het beleid had het college onderzoek moeten instellen naar de draagkracht en draaglast van de dochter en de schoonzoon. Volgens de Raad is een dergelijke onderzoek alleen dan zorgvuldig als het gebaseerd is op een voldoende gespecificeerde objectieve analyse van de zorgbehoefte, waaronder ook de omvang, van de belanghebbende.

Medisch advies
Het college legt een medische advies ten grondslag aan het besluit. In het kader van gebruikelijke zorg doet de adviseur onderzoek naar de mogelijke overbelasting bij de dochter en de schoonzoon. Al omdat de objectieve zorgbehoefte van belanghebbende niet in kaart is gebracht is het advies onvolledig en onzorgvuldig tot stand gekomen. Verder geldt dat de adviseurs het standpunt innemen dat belanghebbende haar PGB verplicht moet besteden aan derden. Dat is in strijd met de haar toekomende keuzevrijheid om zelf te bepalen hoe zij de Wmo-zorg wil vormgeven en door wie zij die deze zorg wil laten verrichten (CRVB:2010:BO1055).

Opdracht aan het college
Het college moet opnieuw onderzoek doen naar de omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden. Daarbij moet in ieder geval worden vastgesteld:

  • wat de objectieve zorgbehoefte van belanghebbende is; en
  • of, en in welke mate van de dochter en de schoonzoon kan worden gevergd dat zij de door belanghebbende benodigde zorg in de vorm van gebruikelijke zorg moeten verlenen; en
  • rekening houdend met hetgeen de adviseur over overbelasting bij hen heeft geconstateerd.

Verder moet het college bij het onderzoek betrekken dat belanghebbende erop wijst dat er meer tijd nodig is voor de organisatie van het huishouden, het geven van uitleg en het doen van boodschappen, omdat zij nagenoeg blind is. Volgens haar is hierdoor meer sprake van morsen bij het eten en drinken dan gebruikelijk, er moet vaker worden opgeruimd en moet kleding vaker worden gewassen. Ook moet het college betrekken dat belanghebbende er op wijst dat er meer bewassing van kleding en beddengoed plaatsvindt door de incontinentie van haar. Tot slot moet het college ook onderzoek doen naar de stelling dat geen gebruik kan worden gemaakt van de maaltijdvoorziening omdat zij:

  • de deurbel niet hoort
  • nauwelijks kan traplopen; en
  • de magnetron niet kan bedienen.

De Raad wijst op CRVB:2011:BR6634 waarin hij oordeelt dat een maaltijdvoorziening:

  1. daadwerkelijk beschikbaar moet zijn
  2. de aanvrager de voorziening financieel kan dragen; en
  3. adequate compensatie moet bieden.

Ik merk daarbij nadrukkelijk op de – blijkbaar – vaste lijn van de Raad over voornoemde drie punten is gebaseerd op bepalingen van de Verordening en vanzelfsprekend het geschil daarover. De geïnteresseerde lezer wijs ik op CRVB:2014:1403 waarin de Raad oordeelt over de (kosten van de) maaltijdvoorziening en bijzondere bijstand voor de meerkosten. Over deze uitspraak verschijnt een column in de eerstvolgende Sociaal Bestek (nr. 3 mei/juni 2014).

Overeenkomstige toepassing op Wmo 2015?
Jazeker wel! Deze uitspraak heeft al een plek in de readers over de Wmo 2015. Deze wet bepaalt wat gebruikelijke hulp is. Het gaat om hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (art. 1.1.1 lid 1 Wmo 2015). Wat valt onder gebruikelijke hulp? Wat is in redelijkheid, en voor wie is dat zo? Ik neem aan dat er onderscheid bestaat tussen wat van partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht en tussen bijvoorbeeld ouders en meerderjarige inwonende kinderen. De vraag doemt op omdat de gebruikelijke hulp denk ik meer kan omvatten; de begeleiding “met de handen op de rug”. Uit de onderhavige uitspraak valt op te maken hoe zwaar de eis van de motivering is. Verder meen ik dat het serieus van belang is in het beleid (Verordening en beleidsregels) daar e.e.a. over vast te leggen!

TK 2013/14, 33 841, nr. 3. p. 28
“De gemeente kan in de verordening, met inachtneming van de in dit wetsvoorstel opgenomen definitie, nader invullen wat in dit kader verstaan wordt onder «gebruikelijke hulp» van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het wordt wenselijk geacht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan voorkomen dat in voorkomende gevallen sprake is van toeval of van willekeur.”

Kosten verbouwing voor AWBZ-slaapwacht
8-meiIn CRVB:2014:1490 oordeelt de Raad over de weigering van een aanvraag om een financiele tegemoetkoming in de verbouwingskosten van een kamer die enkel wordt gebruikt door de slaapwachten. Zij verlenen AWBZ-zorg aan belanghebbende.

Belanghebbende (27 jaar) lijdt aan een stofwisselingsziekte waardoor hij ernstig lichamelijk en geestelijk gehandicapt is. Hij is geheel zorgafhankelijk en verpleegbehoeftig en heeft 24 uur per dag zorg nodig. In geval van zorgsituaties is hij niet in staat zelf te alarmeren. Hij heeft een AWBZ-indicatie voor BG-I en BG-groep (24 uur per dag direct aanwezig), persoonlijks verzorging (voortdurend in nabijheid) en verpleging. De ouders hebben tot ongeveer 2009 zelf de volledige zorg in de nachtelijke uren op zich genomen. Thans wordt gebruik gemaakt van een team van zes slaapwachten die thuis ’s nachts de zorg verlenen. Die situatie is ontstaan nadat de ouders van belanghebbende overbelast waren. Vanaf dat moment is geprobeerd om belanghebbende te laten opnemen in een AWBZ-instelling. Echter door de noodzaak van 24-uurs verpleegkundig toezicht, is geen van de in regio gelegen AWBZ-instellingen bereid gebleken dat te doen. Na afstemming met het CIZ en het Zorgkantoor kunnen de slaapwachten worden bekostigd uit het PGB. Belanghebbende kan alle benodigde AWBZ-zorg thuis ontvangen.

Belanghebbende woont dus bij zijn ouders waar hij beschikt over een aangepaste slaapkamer en aangepaste sanitaire ruimte. ’s Nachts heeft belanghebbende zorg nodig die bij toerbeurt door slaapwachten wordt verleend. De ouders hebben naast zijn slaapkamer een extra kamer gerealiseerd, bestemd voor het verblijf van de slaapwacht gedurende de nacht. Bij de eerder genoemde afstemming tussen het CIZ en het Zorgkantoor is het gebruik van (duurdere) waakwachten, die anders dan dan de slaapwachten niet zijn aangewezen op een extra kamer, niet besproken.

Dee Raad oordeelt dat de gevraagde voorziening onder omstandigheden niet onder de reikwijdte van artikel 4 Wmo valt. Daartoe overweegt de Raad dat de gecreëerde situatie in feite overeenkomt met de zorg die anders in een AWBZ-instelling zou worden verleend. De gewenste extra kamer is immers bedoeld om om de voor de het verlenen van AWBZ-zorg benodigde slaapwacht te huisvesten.

Overeenkomstige toepassing op Wmo 2015?
De uitkomst waarschijnlijk wel. Zeker als er zoals in deze zaak geen plek in een instelling is. In het algemeen het volgende. De verzekerde met een indicatie tot verblijf in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg maar die thuis wil blijven wonen, kan voor de noodzakelijke woningaanpassing aanspraak op die wet. In het wetsvoorstel ligt de grens nu nog bij 18 jaar. Van Rijn heeft toegezegd middels een nota van wijziging ook verzekerden van 18 jaar en ouder onder aanspraak van de woningaanpassing te brengen.

Weigering bruikleenauto
Auto
In CRVB:2014:1491 oordeelt de Raad over de weigering van een aanvraag om een bruikleenauto. Ter zitting is het onderzoek geschorst en zijn met partijen afspraken gemaakt. Eén van de afspraken is dat belanghebbende gedurende drie maanden reist met de rolstoeltaxi en dat haar ouders een logboek bijhouden van onder meer wachttijden en van vervoerstijden van huis of schol naar het ziekenhuis.

De besluiten
Het college neemt drie besluiten. De eerder maximaal toegekende financiele tegemoetkoming voor gebruik van eigen auto wordt beëindigd. Per gelijke datum wordt aan belanghebbende in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de kosten van een rolstoel- of ligtaxi tot een bedrag van € 2.612 per jaar. Verder besluit het college om de  gevraagde bruikleenauto af te wijzen.

Hoger beroep
Doel van het hoger beroep is om in aanmerking te komen voor een bruikleenauto. Belanghebbende voert het volgende aan. Zij stelt dat uit het rapport van de adviserend arts niet blijkt hoe de beschikbare informatie is gewogen. Verder verwijst zij naar informatie van de Stichting MEE, de kinderneuroloog en het Tyltylcentrum. Daaruit blijkt dat zij veelvuldig epileptische aanvallen heeft, de zorg voor haar intensief is en de zorgverlening zeker zonder bruikleenauto buitengewoon zwaar is voor de moeder. En dat het belangrijk is dat – gelet op haar kwetsbaarheid zij de mogelijkheid heeft snel naar huis te kunnen en zij niet op een taxibus hoeft te wachten. Na een epileptische aanval met zij binnen anderhalf uur in het ziekenhuis zijn. Verder stelt belanghebbende dat door de medische aandoening van haar vader het voor hem niet mogelijk is om met de andere dochter samen te reizen. Ook is het niet mogelijk om met meerdere mensen mee te reizen met de rolstoel- of ligtaxi zodat het gezin niet meer gezamenlijk dingen kan ondernemen. De toegekende vervoersvoorziening is niet voldoende. Zij doet een beroep op de hardheidsclausule.

Oordeel van de Raad
Volgens de Verordening kan een auto alleen worden verstrekt als een andere voorziening zoals een financiele tegemoetkoming voor het gebruik van een rolstoeltaxi of ligtaxi geen adequate oplossing biedt.

Het deskundigenadvies
In een advies van de adviserend arts staat dat er sprake is van een blijvende toename in de ontwikkelingsachterstand en een niet hoge aanvalsfrequentie van de intermitterende neurologische stoornis. Belanghebbende is volledig rolstoel- en zorgafhankelijk. Medisch is er geen bezwaar tegen gebruik van individueel rolstoeltaxivervoer. Volgens de Raad blijkt niet dat het advies onjuist is. Ook niet uit de informatie van de kinderneuroloog. Deze ondersteunt weliswaar de aanvraag, maar niet op medische gronden. De kinderneuroloog geeft te kennen dat haar niet bekend is dat belanghebbende lang bestaande aanvallen en langdurige bijkomingen zou hebben. Ook geeft zij aan dat wachttijden voor aankomst van de taxi door belanghebbende kunnen worden overbrugd door deze liggend door te brengen. Ook stelt de kinderneuroloog dat belanghebbende na een epilepsie-insult binnen anderhalf uur in het ziekenhuis moet zijn. Het gaat dan om gevallen dat ambulancevervoer niet aan de orde is. Uit een telefoonnotitie van overleg tussen de adviserend arts en de kinderneuroloog blijkt dat de gezamenlijke conclusie is getrokken dat er geen medische noodzaak bestaat voor een bruikleenauto.

Informatie vervoerder
Het college stelt dat belanghebbende na een epilepsie-insult binnen anderhalf uur naar het ziekenhuis kan worden vervoerd. De stelling is gebaseerd op informatie van de vervoerder. Niet gebleken is dat deze informatie onjuist is. Ook uit de periode waarin de ouders een logboek hebben bijgehouden is dat niet gebleken. In die periode heeft zich niet de genoemde situatie voorgedaan. Verder is het zo dat de wachttijden over het algemeen rond een half uur liggen. het ligt daarom niet voor de hand dat belanghebbende niet binnen anderhalf uur van of huis naar het ziekenhuis vervoerd kan worden na een insult.

Budget ontoereikend?
Belanghebbende onderbouwt niet nader dat het budget ontoereikend is. Ter zitting verklaart het college dat als gelet op de vervoersbehoefte van belanghebbende inderdaad blijkt dat de hoogte van de vergoeding niet toereikend is, een nadere vaststelling daarvan kan worden gedaan. Daarbij kan ook meespelen dat belanghebbende tijdens een rit recuperatietijd (red. herstel van lichaamskrachten) nodig heeft na een aanval of dat zij verschoond moet worden. Hierdoor kan de rit langer duren en waardoor deze duurder is.

Overig
Tot slot de beroepsgrond dat de medische toestand van de vader dusdanig is dat hij niet zelf kan reizen. Volgens de Raad stelt het college zich terecht op het standpunt dat het aan de vader is om zich tot het college te wenden voor een vervoersvoorziening.

Hardheidsclausule
De Raad oordeelt dat er gelet op dat wat is overwogen geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor toepassing van de hardheidsclausule is aangewezen. De – begrijpelijke – wens om met het hele gezin samen te reizen is niet een dergelijke omstandigheid.

Blog
De geïnteresseerde lezer wijs ik op een uitgebreide annotatie over vervoersvoorzieningen, waaronder het primaat collectief vervoer met veel jurisprudentie. Ook de onderliggende rechtbankuitspraak is daarin opgenomen (RBSGR:2011:BR0767).

Overeenkomstige toepassing op Wmo 2015?
Ik verwacht dat de uitkomst onder de Wmo 2015 eenzelfde zal zijn.

©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*